Gothenburg eene vrijplaats aan de Remonstranten had aangeboden. Hier predikte hij voor de Hollanders, die aldaar overkwamen, eerst zonder traktement van de Broederschap. Toen zijne huisvrouw, die in het land gebleven was, en de vergadering van 23 Julij 1621 daarover klaagde, is goedgevonden aan de Directeurs in het vaderland te adviseren in ‘dat men D. Kulemanno voorsz., hoewel buiten ordre naar Zweden vertrokken, sijn traktement sou laten volgen, mits dat hij hem selve de genoemde ordre en directie der Broederen onderwerpe’, met vermaning ‘in Zweeden niet te attenteren t'gene tot praejudicie der gemeene soc. soude mogen strekken, alsmede, indien hij daar eenig geldt mogt komen te ontfangen, dat hij hetzelve sal aangeven, en volgens de gestelde ordre van sijn tractement laten korten.’ De Z. Holl. Synode der Gereformeerde Kerk trok zich in 1624 deze zaak aan. In hare vergadering te 's Hage werd over Kuyleman gehandeld, als te Gothenburg zich uitgevende voor een predikant der Gereformeerde kerk, en zonden deputaten aan den Ambassadeur van Zweden, toen te 's Hage, om daarop te letten. De deputaten berigtten in de synode te Woerden van 1625, ‘dat zij den Heer Rutgersium, Ambassadeur aan 't Zweedsche hof, aangesproken, en uit naam dezer kerken gebeden hadden, dat zijn Ed. daartoe wilde arbeiden, dat de voornoemde Jan Cornelisz dat wierde verboden, en dat tot dienst van de Nederlanders aldaar een Gereformeerd Predikant, vroom en gezond van leven en leer, mogt beroepen worden, daarop zijn Ed. had geantwoord, dat de voorn. Jan
Cornelis, door bevel van de Kon. Maj. met toesluiting zijner predikplaatse afgeweert was; en dat zijn Ed. onlangs had verstaan, dat den Nederlanders aldaar bij zijne Maj. de publieke oefening van hunnen godsdienst in het prediken en het gevoelen van dien was toegelaten, zonder dat Zijn Ed. wist, of zulks aan den Gereformeerden of aan de Remonstranten gegund was, waarnaar Zijn Ed zoude vernemen, en komende te verstaan, dat zulks den Remonstranten vergund was, zoo zoude Zijn Ed. door alle mogelyke middelen, ook door hulp van Hun Hoog. Mog. daartoe arbeiden, dat zy geweert mogten worden, en in plaatse van hun hetzelve beneficium den Gereformeerden gegeven; waarin de Chr. Vergadering een zonderling genoegen nemende, heeft goedgevonden, dat hunne deputaten by gemelden Heer Ambassadeur voort daarop zullen aanhouden, en verzoeken, dat niet alleen de Gereformeerden te Gothenburg maar ook te Stokholm, daar vele Nederlanders wonen, met geqalificeerde leeraren mogten worden voorzien.’ Kuyleman schijnt tot in 1629 te Gothenburg gebleven, maar aldaar niet door een Remonstrantsch predikant vervangen te zijn. In dit Jaar was Kuylenman weder in het land en werd in Nov. van dit jaar in commissie