landing der Engelschen, voor den prins werkzaam te zijn geweest, en nam dientengevolge de wijk naar Engeland, waar hij zijnen naam in dien van Campbell zou hebben veranderd. Later in zijn vaderland teruggekeerd, hield hij aldaar vermoedelijk nog heimelijke verstandhouding. In 1814 raakte hij te Amsterdam, wegens schulden, in gijzeling, en toen hij er uit was ontslagen, liep hij doodarm des avonds bij den weg met pepermunt. De pakjes met die koopmanschap, bevatten daarenboven een vierregelig gedrukt versje, waaronder de naam van Campbell of Kumpel of beide. In 1824 was hij nog in leven. Hij gaf in 1779 te Leiden in 8o. Mengelstoffen en ald. in 1783 in 8o. Vaderlandsche Mengelstoffen in het licht. Deze gedichten zijn ruw en onbeschaafd, schoon er anders wel eenige goede aanleg in schuilt, en dragen geheel de stempel van zijnen tijd. Ook schreef hij Iets uit de Amsterdamsche gijzeling, Het verheerlijkt Amsterdam en Aan den Admiraal Verheull, alles in 1814.
Zie Arrenberg, Naamreg. bl. 292; Navorscher, D. IV. bl. 70, 367, 368; van der Aa, Nieuw Biogr. Anth. Crit. Woordenb. D. II. bl. 245; Cat. Willems, D. II. bl. 98. No. 3892.