der Hollandsche Maatschappij van fraaije kunsten en wetenschappen haar oorsprong heeft. Voor de werken dier Maatschappij, waarvan hij ook een der ijverigste lede was, vervaardigde hij zeer goed bewerkte levensbeschrijvingen van de dichters Sijbrand Fijtama en Arnold Hoogvliet, die in het 1ste (en eenige) deel door dit genootschap uitgegevene Levensbeschrijvingen van de Nederlandsche Dichters (1778) voorkomen. In de dichtelijke werken van dit genootschap komen verschillende fraaije dichtstukken, onder welke de Eendragt vooral uitmunt, van hem voor, ook gaf hij eenige afzonderlijke gedichten in het licht, waarvan gelijk hij zelve getuigde, een groot, en welligt van de zijde der kunst het beste gedeelte min of meer het werk droeg der ongelukkige tijden, die hij beleefd had, en die hij daarom der vergetelheid toewijdde. In 1817, in den avond zijns levens, gaf hij zijne Hoop des wederziens, dat hij der nagedachtenis eener teedere en deugdzame gadet oewijdde, en 2 maal herdrukt werd, Leijd. 1818. 's Hage 1851. 8o., met eenige andere gedichtjes in het licht.
Allergunstigst werd dit bundeltje ontvangen en beoordeeld. ‘Kunst der poëzij; bondige en geregelde redenering; echt, waarachtig ongekunsteld, natuurlijk gevoel van den mensch, den vriend en echtgenoot - alles vereenigt zich in dit stuk, om het eene vereerende plaats aan te wijzen.’
Later vervaardigde hij nog eene overzetting in dichtmaat van het IVde boek der Aeneas van Virgilius, die, in onderscheidene letterkundige genootschappen voorgelezen, door alle bevoegde regters als het schoonste model van dichterlijke navolging geprezen werd, edoch nimmer het licht zag.
Als redenaar heeft hij zich gunstig bekend gemaakt door zijne Redevoering ter gedachtenis van J. Nieuwenhuizen stichter der maatschappij van 't Nut van 't Algemeen, in 1806, er gelegenheid van het 25 jarig bestaan dier maatschappij, uitgesproken en in het licht gegeven; door zijne lof rede op C. Pz. Hooft, door de Hollandsche Maatschappij van fraaije kunsten en wetenschappen met goud bekroond en in het Vde deel harer werken hij uitgegeven.
Ook vertaalde hij uit het Latijn de redevoering van den Hoogleeraar Mr. J. Luzac, ter betooge dat de geleerdheid de voedster is der Deugd, vooral in een vrij gemeentebest; die van den hoogleeraar H. Paradys, over het welsterven; van den hoogleeraar S.F.J. Rau. over het allervolmaakste karakter van Jezus Christus, opgehelderd door dat van Paulus en De aanmerkingen over het Evangelie van Joannes door E.A. Borger. Leiden 1821. 8o.
Ook op het staatstooneel zag men hem met ijver werkzaam in de moeijelijke tijden sedert 1795. Eerst was hij lid van het gemeentebestuur zijner geboorstad, vervolgens benoemde hem het provinciaal bestuur van Holland tot lid van het pro-