[Carel Frederik Krahmer de Bichin]
KRAHMER DE BICHIN (Carel Frederik) zoon van Carel Frederik en van Louisa Jacoba van Bettoncourt, geboren te Corbach (Waldek) den 28sten Junij 1787.
Reeds in zijn twaalfde jaar werd zijne opvoeding toevertrouwd aan zijnen oom Jacques de Bettoncourt, gewezen officier bij het Waldeksche regiment in hollandsche dienst, die niets spaarde om die opvoeding naar wensch te doen uitvallen. In 1804 als kadet bij de artillerie te voet in dienst getreden, werd hij reeds 2 jaar daarna bevorderd tot 2e luitenant bij de brigade rijdende artillerie, en was tegenwoordig in den veldtogt tegen Pruissen, welke met den slag bij Friedland eindigde. De batterij, waartoe hij behoorde, had hare amunitie verbruikt hebbende, last gekregen het slagveld te verlaten. Krahmer die evenwel van eene nabijzijnde fransche batterij munitie had ontvangen, bleef met zijne sectie in het vuur. Deze daad deed hem eervol vermelden en eenige jaren later werd hij op eene wapenschouwing, door keizer Napoleon daarvoor met het ridderkruis van het legioen van eer begiftigd.
Den 3den Junij 1808 tot 1e luitenant bevorderd zijnde, woonde hij de veldtogten in Polen en Saksen bij, en ook in 1813 streed hij in Saksen, toen zijnde kapitein bij den generalen staf der artillerie.
In Nederlandsche dienst werd hij in November 1814 als kapitein geplaatst bij de Belgische rijdende artillerie, in welke betrekking hij het bevel voerde over eene batterij, die in den slag van Waterloo was toegevoegd aan de brigade van den generaal d'Aubremé. Op last van Chassé rukte hij met zijne batterij voorwaarts, op het oogenblik dat de Franschen met spoed aanrukten, en het vuur uit die batterij werkte niet weinig mede om de Franschen te doen standhouden.
Hij werd na den slag met het ridderkruis der Militaire Willemsorde 4e klasse vereerd.
Bij gelegenheid van den opstand in België was Krahmer, sedert 1826 majoor bij de rijdende artillerie zijnde, tegenwoordig bij het inrukken van Brussel door het leger, onder prins Frederik der Nederlanden. Niet weinig hadden zijne groote krijgsmansdeugden er toe bijgedragen, om bij het korps, waarbij hij geplaatst was en waarmede hij hartstogtelijk was ingenomen, die krijgsmansgeest aan te kweeken, waardoor het zich ook in de jaren 1830 en 1831, vooral binnen Brussel, zoo bijzonder heeft onderscheiden.
Nadat bij het inkomen van Brussel reeds een paard onder hem was gedood geworden, werd hij op den 23sten September zelf het slagtoffer. Hij bevond zich bij de sectie van den lui-