Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 10
(1862)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 377]
| |
in 1710 te Brussel geboren, en was een bekwaam teekenaar en etser, waarvan een groot aantal portretten van het keizerlijk huis van Oostenrijk, en verschillende andere stukken naar Rubens, van Dijck, Titiaan en anderen, als ook de 150 platen in zijn Schat der Fabelen, gekozen uyt de voornaemste verdichtschryvers, Brussel 1740. 3 deel. 8o. (ook in het Fransch overgezet) ten bewijze strekken. Witsen Geijsbeek noemt het aangehaalde rijmwerk, ‘erbarmelijk broddelwerk,’ doch Willems acht hem, ‘een der Zuyd-Nederlandschè Dichters, die het best de tael geschreven en gewaerdeerd hebben; zijne verzen in het algemeen vloeijend en zinrijk; zijn proza, schoon wat gerekt, met veel gemak en bevalligheid behandeld.’
Zie Witsen Geysbeck, B.A.C. Woordenb. D. IV. bl. 127, 128; Willems, Verhand. over de Ned. Taal- en Letterk. D. II. bl. 164 volgg; Immerzeel, Levens der Holl. en Vlaamsche Schild. D. II. bl 909; van Kampen, Gesch. der Ned. Lett. en Wetenschappen. D. II. bl. 188. |
|