[Willem Kops]
KOPS (Willem) zoon van Willem Philips Kops, koopman te Amsterdam, en van Johanna de Vos, in 1724 te Amsterdam geboren; heeft zich in de geschiedenis onzer letterkunde eenen naam gemaakt door zijne Schets eener Geschiedenis der rederijkers. (in Werken der Maatsch. van Nederl. Letterk. D. II.) Minder bekend is hij als beoefenaar onzer moedertaal en als dichter. Van zijne taalstudie is nog eene proeve bij de Maatschappij van Ned. Letterkunde te Leiden voorhanden. (Oude Woorden en Spreekwijzen, getrokken uit een getijdenboek (gheheten Tafelboeck), waarschijnlijk omstreeks 1450 te Haarlem gedrukt m.s.) en Witsen Geysbeek geeft eene proeve van zijn dichtstuk De Hemelsche Vrede, ‘een dichtstuk, welks zedelijke waarde door den echt christelijken, godvruchtigen en verdraagzamen geest, die in hetzelve heerscht, de kunstwaarde wel overtreft, maar het harte toch weldoet.’ - Behalve dit gedicht vermeldt Witsen Geijsbeek nog een Veldzang op de Vrede van 1748. Overigens zijn zijne losse gedichten hier en daar voor en in andere bundels verspreid, of wel afzonderlijk gedrukt. Hij maakte zich ook verdienstelijk door de uitgave der nagelatene gedichten van Elisabeth Koolaart (zie Hoofman) en van Pieter Langendijk (zie op dit artikel), waarvoor hij de levensbeschrijving van den dichter plaatste. Kops stierf in 1776. Haarlem (waar hij woonde) verloor in hem een steun, Nederland een menschenvriend, de kunsten en wetenschappen een voorstander, en vooral de Maatschappij een waardig en werkzaam lid. Hij liet bij zijne echtgenoote Catharina van Vollenhoven, met wie hij in 1752 gehuwd was, behalve twee dochters, Johanna en
Anna Catharina, één zoon na, Willem Philip, ook een groot voorstander van fraaije kunsten en nuttige wetenschappen, in wien het mannelijk oir van dien tak (den 2den Augustus 1805 op zijn buitengoed Wildhoef bij Bloemendaal) uitstierf.