hij daarbij tot luitenant benoemd en den 11den Mei 1802 tot kapitein. In September 1802 keerde hij met het korps Hollandsche troepen naar het vaderland terug. Daar werd hij spoedig weder in werkelijke dienst geplaatst, en reeds in het begin van 1814 tot kapitein bij het 1ste bataljon jagers aangesteld. Korten tijd daarna, den 3den Maart 1814 werd hij bevorderd tot majoor bij het 7de bataljon landmilitie. Den 2den Mei 1815 werd hij benoemd tot luitenant-kolonel bij het bataljon infanterie van linie no. 14. Met den aanvang van 1819 werd hij als zoodanig geplaatst aan het hoofd van het 3de bataljon 11de afdeeling infanterie. In Augustus 1829 werd hij door koning Willem I aangesteld tot kolonel-kommandant der afdeeling grenadiers. Met die betrekking bleef hij belast tot den 17den December 1836, toen hij benoemd werd tot kommandant ad interim van de 1ste brigade der 1ste divisie infanterie. Den 19den Februarij 1838 werd hij bevorderd tot generaal-majoor, kommandant van de 1ste divisie 2de brigade infanterie. Koning Willem II benoemde hem den 6den December 1840 tot zijnen buitengewoon adjudant. Met het begin van 1841 werd hij aan den toenmaligen prins van Oranje toegevoegd en in November 1843 in zijne militaire betrekking gepensioneerd. Ten blijke van de koninklijke goedkeuring werd hem in Maart 1845 de rang van luitenant-generaal verleend. Koning Willem III benoemde hem na zijne troonsbestijging tot chef van Z.M. militair huis.
Gedurende zijne militaire loopbaan nam Klerck aan belangrijke gebeurtenissen deel. Achtereenvolgens woonde hij de krijgsbewegingen en veldtogten van 1794 en 1795 bij ter bescherming van het vaderland. In 1799 was hij tegenwoordig bij de krijgsverrigtingen in Noord-Holland, in 1814 bij de blokkade van Bergen op Zoom, in 1815 bij den krijg in Frankrijk. In 1830 maakte hij deel uit van het mobile leger tijdens den opstand in België en in 1831 woonde hij den tiendaagschen veldtogt in dat rijk bij, terwijl hij in 1832 tot 1834 tot het mobiele leger bleef behooren. Hij overleed te 's Gravenhage den 2den Junij 1854.
Tot belooning voor de diensten door Klerck bewezen, werd hij vereerd met de Militaire Willemsorde, met het grootkruis der orde van den Nederlandschen Leeuw en met dat der orde van de Eikenkroon. Vreemde vorsten huldigden zijne verdiensten door de schenking der St. Anna-orde, 2de klasse, in brillanten, het grootkruis der orde van St. Stanislaus, beiden van Rusland, het ridderkruis der Fredriksorde van Wurtemberg, het kommandeurs grootkruis der orde van het Zwaard van Zweden en Noorwegen.
Zie Algem. Handelsblad, 5 Junij 1854; uit medegedeelde berigten aangevuld.