gen zijne rede gehouden bij de inwijding van het kerkorgel te Dordrecht, waarvan in het tweede alhier aangehaalde werk eene proeve te vinden is. Hij schreef en gaf uit de volgende werken:
De aandachtige en biddende Christen, dagelijks met Godt bezig, door aandachtige en geestrijke bedenkingen: Als ook gemoedopwekkende zielszuchten op iederen dag der weeke. In het Nederduitsch aan het licht gebracht, Dordr. 1734. 8o.
Heilig gebruik der Orgelen, Dordr. 8o.
Lof en dankrede over Ps. 147 vs. 12, ter inwijding van het orgel, Dordr. 1734. 4o.
Kort begrip der zuijvere waarheid tot ongeveinsde godzaligheid, of de kleine Catechismus van Lutherus, door vragen en antwoorden opgehelderd en ter heilzaam gebruik en dierbaar vertroosting in leven en sterven toegepast, Amst. 1747. 8o.
Korte en beknopte verhandeling over de werkingen des Sathans, Dordr. 1751. 8o.
Behalve deze werken liet hij nog eenige, deels in de Latijnsche taal gestelde geschriften na, die door Ds. Schotel worden opgegeven.
Zie van Abkoude, Naamreg. van Ned. Boek. D. I. St. I, IV; Schotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 225-229; Schultz Jacobi en Domels Nieuwenhuis, Bijdr. tot de geschied. der Kath. kerk in de Nederl. St. II. bl. 29, St. V. bl. 77, St. VII. bl. 70; Glasius, Godgel. Nederl.