| |
[Jonkheer Jan Hendrik van Kinsbergen]
KINSBERGEN (Jonkheer Jan Hendrik van) werd op den 1sten Mei 1735 te Doesburg aan den IJssel geboren en op den 4den daaraanvolgende in de Hervormde kerk gedoopt. Zijne ouders waren Jan Henrich Kinsbergen, bevelhebber van eene bende voetknechten, en Petronella Ten Nuyl, Voor de krijgsdienst te lande bestemd, deed hem zijn vader, pas negen jaren oud, naar de gewoonte dier tijden, als kweekeling in de rolle van zijne bende voetvolk inschrijven, en het was als zoodanig dat de dappere knaap in de veldtogten van 1744 tot 1747 deel nam aan den strijd tegen de Franschen, en, zooverre zijne jeugdige krachten zulks toelieten, zich steeds betoonde een onvermoeid en altijd in het vijandelijk vuur onversaagd soldaat.
Na het eindigen van den veldtogt en het sluiten van den Akenschen vrede, in 1748, keerde de omtrent dertienjarige van Kinsbergen, trotsch op de eer, dat hij ook voor het vaderland gestreden had, naar Elburg terug, waar hem op de volksscholen een oppervlakkig onderwijs ten deel viel, maar waar bij hem, door het lezen van de Ruiter's leven door Brandt, die zucht naar de zeedienst ontwaakte, die hem later een der grootste mannen van Nederland zou doen worden.
Het mogt zijn vader, uit zuinig bespaarde penningen, gelukken zijnen oudsten en veel belovenden zoon, te Groningen, het onderwijs te doen genieten in de talen, de zeevaart- en stuurmanskunst, en in de stel- en wiskunde, onder anderen dat van den hoogleeraar Nicolaas Engelhard, aan wien van Kinsbergen, zelfs op lateren leeftijd, verklaarde een groot deel zijner vorming te danken te hebben.
Op vijftienjarigen leeftijd werd hij, voornamelijk op aanbeveling van zijnen beschermer, den baron van Burmania,
| |
| |
generaal over het voetvolk van onzen staat, op een van 's lands schepen van oorlog als adelborst geplaatst. Hij doorliep vervolgens de mindere rangen en werd in 1762 tot den rang van kommandeur bevorderd. Na ruim drie jaren met dien rang, maar meestal werkeloos te hebben doorgebragt, verzocht en verkreeg hij vergunning om voor vier jaren zich naar Oost-Indië te begeven, welk plan onuitgevoerd bleef, door dat hij, op aanzoek van Catharina II, en na bekomen ontslag uit de Nederlandsche dienst, in 1770, in dienst trad van het Russische rijk, toen de oorlog tusschen dat land en Turkije was uitgebroken.
Met uitmuntende aanbevelingsbrieven voorzien nam hij de reize naar Rusland aan, werd op den 29sten September 1771 tot kapitein-luitenant ter zee in Russische dienst benoemd, en ontving drie dagen daarna eene aanstelling als kapitein ter zee van den tweeden rang. Hij bekleedde vervolgens, zoo te land als ter zee, onderscheidene betrekkingen gedurende den oorlog met Turkije, gaf daarin meermalen blijken van zijne kunde en moed, vooral in den slag, dien hij aan de Turken op den 2den September 1773, in de Zwarte Zee leverde, waarin hij met vijf schepen van 40 stukken, tegen dertien twee-deks schepen streed, en ofschoon zijne bodems deerlijk geteisterd waren, 's vijands linie doorboorde, hem volkomen sloeg, ja zelfs het admiraalschip der Turken deed zinken. Door dit wapenfeit, en door nog meer andere daarop gevolgd, werd hij door geheel Europa bewonderd, met de orde van St. George beschonken, en verwierf hij den eernaam van Held der Zwarte Zee. Een derde van een eeuw later was het door hem verrigtte bij den grootmoedigen Alexander nog zoo versch in het geheugen, dat van Kinsbergen in zijnen naam, uit handen van Lodewijk Napoleon, mogt ontvangen de benoeming van grootkruis van de Russische orden St. Andries, Alexander Newsky en St. Anna.
Bij die overwinning bediende van Kinsbergen zich van de manoeuvres, die hij in zijne Grondbeginselen der Zeetactiek uitvoerig ontwikkeld en beschreven heeft, van eene nieuwe orde van slaglevering, welke naderhand ook van de Engelschen is nagevolgd, en bragt hij het eerst in werking de door hem uitgevonden beweegbare seinen, welke beide proeven volkomen gelukten.
Ofschoon van Kinsbergen in 1776, lang na zijn vertrek uit Rusland, tot kapitein ter zee van den eersten rang verheven werd, ontving hij echter geene andere onderscheiding dan de genoemden, en deze miskenning zijner verdiensten, gevoegd bij andere redenen, deden hem besluiten zijn ontslag te verzoeken en naar zijn vaderland terug te keeren. Ofschoon hij dit ontslag eerst tijdelijk verkreeg en het telkens verlengd werd, gelukte het hem toch zulks voor goed in
| |
| |
December 1775 te verkrijgen. Op zijne reize herwaarts werd hij zoo te St. Petersburg, door Catharina II en grootvorst Paul, den opperbevelhebber der Russische vloot, als te Berlijn, door koning Frederik II, met veel onderscheiding ontvangen.
In het vaderland teruggekeerd gaf hij daarvan in Mei 1775 aan den prins van Oranje kennis, bedankte voor het aan hem verleende verlof, en bood hem op nieuw zijne dienst, zijn bloed en leven en zijne kundigheden aan. Het duurde niet lang of hij ontving de last om met den keizer van Marokko, die met onze republiek in oorlog was, den vrede te sluiten. Zoowel zijn gevreesde naam als zijne ten toon gespreide dapperheid en zijn beleid in het bedwingen der Marokkaansche roofschepen, deed die zending volkomen gelukken, en van Kinsbergen mogt daarvoor niet alleen aller dank ontvangen, maar hij zag zich ook dien ten gevolge, in het volgende jaar, met eene nadere zending aan den Afrikaanschen vorst vereerd, om het door de staten generaal goedgekeurde en geteekende vredesverdrag over te brengen.
Het spreekt wel van zelf dat wij niet alle voorvallen kunnen opnoemen, waarbij van Kinsbergen tegenwoordig was en waarbij door hem steeds de eer van het land en de aloude roem van het zeewezen krachtig gehandhaafd werden. Maar waar hij dat ook deed, nergens blonk zijne dapperheid meer uit, dan toen, in den zeeslag bij Doggersbank, op den 5den Augustus 1781, Zoutman de eer der Nederlandsche vlag tegen de overmagt der Engelsche vloot zoo roemrijk handhaafde. Van Kinshergen, toen reeds tot schout bij nacht bevorderd, had daarbij het bevel op het linieschip van 74 stukken, de Admiraal-Generaal genaamd, en bragt veel tot de overwinning bij. Moge de naam van den edelen Zoutman, als hoofd der vloot, op aller lippen gezweefd hebben, die van van Kinsbergen werd, vooral door deskundigen, niet minder geroemd. Niet onbekend toch was het, dat onze oorlogsschepen toen reeds naar zijne voorschriften meestal waren ingerigt, en dat hij en Dedel de eenige officieren op de vloot waren, die in een geregelden strijd ooit het bevel ter zee gevoerd hadden.
Even als de overige bevelhebbers kreeg van Kinsbergen den gouden eerepenning, ter belooning van de diensten aan den lande bij Doggersbank bewezen, uitgereikt; maar hij ontving nog een ander bewijs hoezeer zijne verdiensten op prijs gesteld werden, door de benoeming tot adjudant-generaal van den prins van Oranje.
Wat van Kinsbergen voor het vaderland in het algemeen en het Nederlandsche zeewezen in het bijzonder gedaan heeft, na de overwinning bij Doggersbank tot aan de vermeestering van het gemeenebest in 1795, is niet in weinige regels
| |
| |
mede te deelen. Wij stippen dan ook slechts aan, dat hem in November 1781 het bezigtigen der kusten en stranden van het gewest Holland werd opgedragen, in de volvoering van welken last hij zijne kunde, ervarenheid en ijver op nieuw aan den dag legde; dat hij in dat jaar twee zijner sedert lang gekoesterde wenschen aanvankelijk vervuld zag, het maken namelijk van eene haven in het zoogenaamde Nieuwe Diep bij de Helder, die hij tot aan 1795 verbeterde, en het oprigten van eene bende krijgsvolk onder de benaming van mariniers, en van eene andere, onder die van zee-artilleristen, over welke hij, bij besluit van den 10den Maart 1782, tot majoor-effectief werd aangesteld, en dat hij in laatstgenoemd jaar, toen de Nederlandsche vloot uit Texel gezeild zijnde, door een geweldigen storm beloopen werd, door zijne kunde, bedaardheid en beleid het schip den Admiraal-Generaal uit het grootste gevaar redde. Zooveel diensten den lande bewezen, en nog zooveel andere die hier niet vermeld kunnen worden. konden den edelen held het lot niet doen ontgaan van alle groote mannen: namelijk talentnijd, verdenkingen van allerlei aard en wat dies meer zij; want toen de zeekrijgsraad in Julij 1782 op goeden grond besloot de Nederlandsche zeemagt destijds niet in zee te zenden, toen werd ook hij, evenmin als den prins en andere bevelhebbers gespaard, en stond ook hij ten doel aan schandelijken laster en onverdienden hoon, dagelijks in openbare geschriften overvloedig uitgestrooid.
Hij ging echter, ondanks dit alles, voort het welzijn en de eer des lands te behartigen. Meermalen deed hij een kruistogt naar zee, om de naar het vaderland verwacht wordende schepen te begeleiden, of om andere van 's prinsen oogmerken te bevorderen. De zaken, het zeewezen betreffende, vonden in hem steeds een waakzaam verzorger, terwijl hij bij dit alles door het ontwerpen en zamenstellen van door hem uitgegeven werken, de zeedienst betreffende, ook veel nut verspreidde.
Bij den inval der Pruissen, nadat zijne woning te Amsterdam door het toenmalig defensie-wezen doorzocht was, verzocht en erlangde van Kinsbergen voor een onbepaalden tijd verlof uit 's lands dienst en begaf zich met zijne echtgenoote en aangenuwde dochters buiten 's lands, een geruimen tijd in de Oostenrijksche staten, inzonderheid te Weenen zich ophoudende. Ter laatstgemelde plaats werd hij door keizer Joseph II met zeer veel onderscheiding ontvangen en van wege Ruslands keizerin op het dringendst aangezocht, om zich op nieuw aan hare dienst te verbinden. Doch welke schitterende en aanzienlijke aanbiedingen hem ook herhaaldelijk werden gedaan, hij besloot toch het hem gedane aanzoek van de hand te wijzen, en alzoo eer en goud aan zijn vaderland en betrekkingen op te offeren. Dezelfde edele drijfveren, die hem alzóó en niet anders deden handelen, waren het, die hem ook in 1789 deden
| |
| |
bedanken voor de aanbieding van den koning van Denemarken, om, op voorwaarden geheel door van Kinsbergen te bepalen, in Deensche dienst te treden. Het was waarschijnlijk ten gevolge van het afslaan van zoo vele schitterende aanbiedingen, dat van Kinsbergen op den 16den December van laatstgenoemd jaar, na het eindigen van den exercitie-togt in de Noordzee, bevorderd werd tot den rang van buitengewoon vice-admiraal. Als zoodanig had hij in 1790 het bevel over eene vloot van twaalf oorlogschepen, bestemd tot hulp-eskader bij de Engelsche vloot, om, indien een oorlog met Spanje mogt uitbreken, de voorhoede van deze alzoo vereenigde zeemagt, onder het opperbevel van den admiraal Howe, uit te maken.
Intusschen naderde de voor Nederland rampvolle jaren. Frankrijk's zoogenaamde republiek verklaarde ons den oorlog, en weldra rukten Fransche legers ons vaderland binnen. Aan van Kinsbergen werd in die hagchelijke oogenblikken het opperbevel over de geheele Nederlandsche zeemagt opgedragen, en als zoodanig maakte hij zich niet minder verdienstelijk jegens het vaderland dan weleer. Binnen een maand tijds toch bragt hij de geheele waterverdediging van Holland in zulk eenen geduchten staat, dat de Fransche generaal Dumourier zich genoodzaakt zag zijn opzet, om de landing, die hij voorgenomen en gereed gestaan had op het eiland van Dordrecht te volvoeren, te laten varen.
Na nog veel te hebben gedaan tot afwering van den naderenden ondergang des vaderlands, moest ook van Kinsbergen voor de omstandigheden bukken. Hij had zijn vorst den Nederlandschen bodem zien verlaten en zijne laatste beschikking was geweest over het gewapende geleide dat dezen vergezellen zou, doch dat door latere bevelen geen plaats had. Met het vertrek van den prins admiraal-generaal was het opperbevel daadwerkelijk in zijne handen, en het was daarvan dat hij op den 29sten Januarij 1795 bij de algemeene staten ontslagen verzocht te worden, welk verzoek hij den 9den Februarij daaraanvolgende, ofschoon even vruchteloos, herhaalde. Weldra werd het verder aandringen op dit ontslag onnoodig, daar hij, op den 14den van laatstgenoemde maand op last van de provisionele representanten van Holland, in zijne woning te Amsterdam gevat en naar de gevangenis gevoerd werd, waaruit hij echter, zonder dat men hem iets kon ten laste leggen, weder werd ontslagen. Drie dagen na dit gebeurde werd hij, met al de officieren van de Nederlandsche zeemagt, van zijne krijgsbediening ontzet en de geheele marine van den staat ontbonden.
Van Kinsbergen bleef in het land. Het leed hem aangedaan werd nog verhoogd, door het op den 16den April 1795 plaatsgrijpende overlijden van zijne hem dierbare gade, Hester Hooft, weduwe van George Clifford, schepen van Amsterdam, met wie hij den 23sten Julij 1786 in den
| |
| |
echt was getreden en bij wie hij geene kinderen verwekte. Naauwelijks was de smart over dit verlies eenigzins gelenigd, of hij werd uit naam van het Deensche bewind op nieuw aangezocht om zich aan het hoofd van deszelfs zeemagt te plaatsen. Hij liet zich daartoe overhalen, ten gevolge waarvan hij werd benoemd tot eerste vice-admiraal, met eene jaarwedde van 4000 daalders. Hij vervulde die betrekking tot het jaar 1806, toen verschillende redenen hem deden besluiten om zijn ontslag te verzoeken, hetwelk hem op de vereerendste wijze gegeven werd. In het vaderland teruggekeerd, zette hij zich weder te Elburg neder, waar hij zich sedert 1796 gevestigd had, en waar hij zijn plan om eene kadettenschool voor jonge zeeofficieren te helpen oprigten volvoerd had, doch welke school door de tijdsomstandigheden was te niet gegaan. Van zijne inwoning aldaar af, was hij er onophoudelijk werkzaam, met het vestigen eener inrigting van opvoeding en opleiding voor jongelieden uit den beschaafden stand, waarvan de eerste grondslag in 1798 werd gelegd, welke imigting, naar van Kinsbergen genoemd en nog bestaande, een groot deel van haar bestaan en haren bloei aan hem te danken heeft, en die steeds zijn edelen naam, als van een voorstander van nuttig onderwijs, in zegening zal doen blijven.
Na de troonsbeklimming van Lodewijk Napoleon, op den 27sten Julij 1806, werd van Kinsbergen reeds op den 16den der volgende maand tot zijnen staatsraad en eerste kamerheer honorair benoemd. Den 16den December daaraanvolgende verkozen tot lid van de koninklijke orde der Unie, en den 4den Februarij 1807 tot grootkruis dier orde, werd hij den 15den Mei 1808 tot buitengewoon maarschalk der Hollandsche zeemagt aangesteld. Nog vóór koning Lodewijk afstand moest doen van zijnen troon, gaf hij aan van Kinsbergen een dubbel bewijs van zijne hooge achting voor zijne deugden en verdiensten, door hem in den adelstand te verheffen, en hem den titel van graaf van Doggersbank te schenken.
Ook keizer Napoleon wist zijne bekwaamheden te waarderen. In 1811 benoemde hij van Kinsbergen tot senateur, na hem kort te voren tot graaf van het keizerrijk te hebben verklaard; ook schonk hij hem in het volgende jaar het grootkruis van de keizerlijke ridderorde der Reunie. De aan zijnen titel van senateur verbondene jaarwedde verzocht van Kinsbergen dat mogt worden besteed tot een weldadig oogmerk, ten behoeve van de marine van zijn vaderland; en het antwoord dat Napoleon, over dat verzoek gebelgd, daarop gaf, hield de vraag in ‘of die trotsche Hollandsche zeeman hem tot uitdeeler zijner aalmoezen dacht te maken.’
Kon van Kinsbergen, na de verlossing van ons va- | |
| |
derland zijn arm niet meer beschikbaar stellen aan den herstelden vorst, hij liet nogtans geene pogingen onbeproefd om die verlossing tot stand te brengen. Willem I beijverde zich om den waardigen grijsaard met eerbewijzingen te overladen. Zoo zien wij hem in 1814 mede opgeroepen om zijne stem uit te brengen over de destijds ontworpene staatsregeling, waaraan hij beantwoordde; zoo werd hem den titel van luitenant-admiraal van 's lands zeemagt opgedragen en hij benoemd tot grootkruis der Militaire Willemsorde; zoo eindelijk werd hij erkend en toegelaten als lid van de ridderschap van Gelderland, in welke betrekking hij later werd gerekend te behooren tot den adelstand van het rijk, waarvan hem, aan het einde van 1816, de opene op perkament geschrevene adelbrief toekwam, en waarbij hem onder anderen het predikaat van jonkheer verleend werd.
De laatste jaren zijns levens bragt van Kinsbergen, met eer en roem overladen, te Apeldoorn, in Gelderland, op eene buitenplaats Welgelegen genaamd, in werkzame rust door. Welk edelmoedig gebruik hij van de aanzienlijke middelen, waarmede hij bedeeld was, gemaakt heeft, kunnen onderscheidene gestichten en maatschappijen in ons vaderland getuigen, die van zijne zucht tot bevordering van al wat schoon, goed en edel is, treffende blijken ontvingen. Die allen hier op te noemen achten wij onnoodig. Ook bij openbare rampen, zoo als die van Leiden in 1807, was het zijn grootste genoegen belangrijke sommen ter beschikking te stellen van ongelukkigen, en wat hij goeds heeft gedaan aan ontelbare armen en andere behoeftigen, dit is alleen Hem bekend, die hem op den 22sten Mei 1819 door den dood aan een leven ontrukte, uitnemend voor de menschheid en steeds aan het vaderland, den vorst en het volk gewijd.
Genoot van Kinsbergen reeds bij zijn leven talrijke blijken van goedkeuring en waardering zijner daden en verdiensten, ook door de benoeming van schier alle binuen- en vele buitenlandsche geleerde genootschappen en nuttige instellingen, na zijn dood heeft het niet aan pogingen ontbroken om zijn naam en dengden te vereeuwigen. De beste schrijvers, redenaars en dichters, die hem reeds bij zijn leven bewierookt hadden, ijverden om het zeerst om ook na zijn verscheiden hulde te brengen aan zijne onmiskenbare talenten. Zijn lijk werd op den 27sten Mei 1819, plegtig, maar volgens zijne begeerte, zonder praal, in de kerk der Hervormde gemeente te Apeldoorn ter aarde besteld. Het graf dat aldaar zijn gebeente bewaart, wordt aangewezen door een fraai maar eenvoudig gedenkteeken, met zijn borstbeeld in marmer versierd. Het is vervaardigd door den kunstenaar Gabriël, aan wien des admiraals erfgenamen insgelijks opdroegen het vereeuwigen van deszelfs naam en gedachtenis door een nog voor- | |
| |
treffelijker gedenkteeken, hetwelk in Junij 1821 in de Nieuwe kerk te Amsterdam werd opgerigt. Hetzelve vertoont de welgelijkende afbeelding van den beroemden man, levensgrootte, rustende op een sarcophage van fraai bastaard statuari-marmer, geplaatst in eene nis, bij wijze van grafkelder. Een opschrift in de Latijnsche taal vermeldt, behalve zijnen naam, de waardigheid en eenige eeretitels, door hem bekleed, en met welke hij begiftigd werd, alsmede den dag van zijn overlijden en de plaats van zijn begraven.
Maar duurzamer gedenkteeken dan van marmer en metaal werd aan van Kinsbergen opgerigt door zijn vriend, wijlen den beroemden Maurits Cornelis van Hall, toen deze, aan den avond van zijn leven, het ondernam, om van Kinsbergen's leven te beschrijven. Het is uit dat werk dat wij de hier vorenstaande levensschets van den grooten en edelen man getrokken hebben, en waarnaar wij verder verwijzen om van Kinsbergen in al zijne grootheid, goedheid en adel van ziel te leeren kennen. De afbeelding van van Kinsbergen ziet het licht op meer dan eene wijze. Ook het gedenkteeken in de Nieuwe kerk te Amsterdam bestaat in plaat. Onder zijne afbeelding plaatste de dichter Mr. J. Hinlópen (overleden 1808) het volgende bijschrift:
Aanschouw een ziel vol kracht, een' heldengeest,
Een arends-oog, dat in de toekomst leest!
Aanschouw den man, als Ruyter wijs en groot,
Kinsbergen, vaak Gods arm in Neêrlands uood,
Mijn vaderland! - uw' zoon, uw' roem weleer!...
Aanschouw en bloos!... Gij zijt geen Neêrland meer!
Ten slotte voegen wij hierbij eene opgave van de werken door van Kinsbergen zamengesteld en uitgegeven:
Orders en korte instructiën voor den krijgsdienst ter Zee, Amst. (1761.) 8o.
De Algemeene Scheepsdienst, zoowel op een Fregat als op een Schip van Linie, uitgegeven door C.A. Ver Huell, Amst. 1782. 8o.
Zeemans Handboek, Amst. 1782, 8o. 2 deelen; 3de druk ald. 1809. 8o.
Grondbeginselen van de Zeetactiek, uitgegeven door C.A. Ver Huell, Amst. 1784. 8o. met platen en plans; herdr. ald. 1797. 4o.
Exercitie met het geschut, op het onder- en bovendek, alsmede met het handgeweer, Amst. 1781. 8o.
Consideratiën van importantie op de gewigtige Propositie, door de Heeren Gedeputeerden van de stad Leiden ter vergadering van Hun Ed. Gr. Mogenden op den 31sten Julij 1782, Amst. 1782. 8o.
Zeemans-Droomen over de noodzakelijkheid van een vast korps matrozen in dienst te houden, Amst. 1782. 8o.
| |
| |
Vervolg op de Grondbeginselen der Zee-tactiek, Amst. (1791) 8o.
De Beschrijving van den Archipel, tot nut van den krijgsman, den zeevarende en handeldrijvende, met eene nieuwe kaart van den Archipel, de Zee van Marmora en het kanaal van de Zwarte Zee, Amst. 1794. 8o.
De praktikale Scheeps-Artillery, Amst. 1797. 8o.
Het groote generale dag- en nacht-seinboek, Amst. 1797. gr. folio; laatste druk ald. 1808.
Inleiding voor den oorlog ter zee, uitgegeven door C.A. Mackay, 2de druk, Zutph. 1798. gr. 8o.
Zie het reeds genoemde werk van Mr. M.C. van Hall, het Leven en Karakter van den Admiraal Jhr. Jan Hendrik van Kinsbergen (Amst. 1841. 8o.) met portret, waarin al de bronnen, tot de zamenstelling gebruikt, zijn opgenoemd, en Bijv. tot den eersten druk van dit werk, met afbeelding van het gedenkteeken in de Nieuwe Kerk te Amsterdam; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. II. bl. 732-736; de Jong, Naaml. van Boek; Muller, Cat. van Portr.; de Jonge, Gesch. van het Ned. Zeewez. D. V. bl. 387-398, 440. 508, 555-562, D. VI. St. I. bl. 4, 25, 51, 139-141, 308, 318, 330-351, 387, 453, 457-467, 472-503, D. VI. St. 2. bl. 583. |
|