hersteld en daardoor medegewerkt te hebben tot behoud der kolonie en de beide aan hun bevel toevertrouwde bodems. Toen evenwel in 1800 de nood aldaar, door afscheiding van het verkeer met het moederland, en door de staatkundige geheurtenissen elders voorgevallen, met elken dag klom, besloot de kapitein Kikkert, die na het overlijden van Wierts het bevel voerde, en op zijn herhaald schrijven naar Nederland geen antwoord kreeg, noch ondersteuning erlangde van het bestuur der kolonie, de overgeblevene manschappen af te danken, met zijne voornaamste officieren het eiland en de schepen te verlaten en naar het moederland weder te keeren. Zijn gedrag, als uit nooddwang geschied, werd in Januarij 1801 door den agent van marine goedgekeurd, ofschoon hij echter nog met vele, vooral geldelijke bezwaren te worstelen had. In 1802 tot schout-bij-nacht benoemd, verkreeg hij in 1803 het kommando over de oorlogschepen op het IJ gestationeerd, als hoedanig hij in April 1807 door den vice-admiraal de Winter vervangen werd. Na nog gedurende een jaar onder diens orders gediend te hebben, werd hij in 1808 benoemd tot vice-admiraal en belast met het kommando over de zeemagt gestationeerd van de Zuiderzee tot Hamburg. Bij de omwenteling in 1813 bevond hij zich in Holland, en reeds op den 26sten November zwoer hij in eene proclamatie uit Rotterdam de Fransche dienst af en omhelsde met vuur de zaak der onafhankelijkheid. Door het algemeen bestuur het opperbevel van de verdediging der Maas opgedragen, aanvaardde hij deze waardigheid door eene openlijke afkondiging, welke zoowel ten aanzien van taal, als van gevoelens, in den geest onzer aloude zeehelden was gesteld, en den Nederlander den roem, door zijne voorvaderen behaald, op het levendigste herrinnerde. Hij dwong de Franschen Dordrecht te verlaten, en begunstigde de pogingen om den Briel en Hellevoetsluis meester te worden, ten einde de invoer
van oorlogsmateriaal uit Engeland ongehinderd te doen plaats hebben. Ter belooning van zijn gedrag werd hij benoemd tot kommandeur der Militaire Willemsorde en gouverneur van Curaçao. Hij overleed den 16den December 1819. Koning Lodewijk verhief hem tot ridder en later tot kommandeur der orde van de Unie, en keizer Napoleon verhief hem tot officier van het Legioen van eer.
Zie Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. XXXVI. bl. 308; H. Bosscha, Gesch. der Ned. Staatsomwentel. D. I. bl. 209-211; Gedenkschr. van de Kon. Orde der Unie, bl. 45, 60; de Jonge, Gesch. van het Ned. Zeewez. D. VI. St. II. bl. 54, 434, 478, uit medegedeelde herigten aangevuld.