den 25sten Mei zijne intrede deed. In Augustus van hetzelfde jaar koos hem zijne geboortestad tot haren leeraar, voor welk beroep hij evenwel bedankte.
Slechts kort mogt de Utrechtsche gemeente zich in zijn bezit verheugen. Reeds in December 1835 ongesteld geworden, stierf hij den 17den September 1836.
Van zijne hand zag het licht:
Afscheids- en gedachtenisrede over Hand. XX. vs. 21-32, gehouden te Monnikendam, Utr. 1834. 8o.
Iets ter gedachtenis aan L.W.G. Breseman, Utr. 1835. 8o.
Zie Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de geschied. der Evang. Luthersche kerk in de Nederl. St. I. bl. 143, St. V. bl. 60.