gemat door jaren, ziekte en zorgen, overleed hij te Aken, den 26sten Januarij 814, en werd er in de St. Maria-kerk, door hem gesticht, ter aarde besteld. ‘Onder de vorsten, die ooit der menschheid ten zegen waren,’ zegt de heer Arend, ‘bekleedt Karel de Groote eenen zeer uitstekenden rang; en de karakterschets van dezen merkwaardigen man kan weinig anders dan eene lofrede zijn, bovenal wanneer men hem, gelijk de onpartijdigheid vordert, uit het standpunt van zijnen tijd beschouwt, en zich door geene staatkundige of godsdienstige vooroordeelen laat wegslepen. Al wat den vorst groot maakt en den mensch veredelt, was in hem vereenigd. Een helder, veel bevattend en veel omvattend verstand, een groote, geoefende en krachtig werkende geest, openbaren zich in al zijne handelingen als regent, als veldheer, als wetgever, als bevorderaar der wetenschappen, en als mensch.’ En verder: ‘Men heeft getracht de beginselen der daden van dezen grooten en weldoenden geest op te sporen. Laat edele roem- of eerzucht, laat menschenliefde, laten beide, gelukkig met elkander vereenigd, de drijfveêren geweest zijn, zij zullen de zedelijke waarde van Karel verhoogen; doch indien zij ook uit eene minder zuivere bron ontsproten, kunnen zij hem den naam van den grootsten vorst der middeleeuwen niet betwisten, wien de oudheid onder de half-goden zou geplaatst hebben, gelijk de kerk van Rome hem onder hare heiligen heeft opgenomen.’
Zie, behalve de geschiedschrijvers, in het bijzonder Eginhard, Vita et gesta Caroli Magni, Colon. 1521, 4o.; Ultr. 1711. 4o. Gaillard, Histoire de Charlemagne, Paris 1785. 4 vol. 12o.; Capefigue, Histoire de Charlemagne; Biograph. univers. T. IV. p 247, 248; van Loon, Aloude Holl. Hist. D. II. het regist. op Karel; Hoogstraten, Woordenb. op Karel; Collot d'Escury, Holl. roem, het regist. op Karel; van Kampen, Karakterk. der vaderl. geschied. D. I. bl. 53, 58, 63; Arend, Algem. Geschied. des vaderl. D. I. bl. 346-379; de vrije Fries, D. V. bl. 193-225; Eekhoff, Beknopte geschied. van Friesl. bl. 33-41, 85, 456, 490; van der Chijs, de Munten van Gelderl. bl. 3; de Munten van Overijssel, bl. 10, 21, 22, 229; de Munten van Friesl. Gron. en Drenth. bl. 5, 7, 11, 559, 561; de Munten van Holl. en Zeel. bl. 4, 12, 126; de Munten van Utrecht, bl. 9.