[Adam Leonard Kaldenbach]
KALDENBACH (Adam Leonard) werd in of omstreeks 1767 geboren, was eerst conrector te Hoorn en daarna rector te Breda. Als zoodanig overleed hij in laatstgemelde plaats, den 25sten November 1830, nadat hij gedurende veertig jaren zijne krachten gewijd had aan de opleiding van jongelieden voor de hoogescholen. Hij beoefende, ofschoon zelden boven het middelmatige, de latijnsche en nederduitsche dichtkunst, blijkens het volgende door hem uitgegeven:
Het hoogste goed, Amst. 1791. 8o.
De vruchten mijner eenzaamheid, Hoorn, 1798. 8o.
Godsdienstige gezangen, romance, Amst. 1800. 8o.
De peinzende Christen van P. Broes, in eene verzameling van Godsdienstige Bespiegelingen, gevolgd, Amst. 1801. 8o. 2 deelen met platen.
Carmina, Amst. 1806. 8o.
Oratio de linguae Latinae cognitione, omni disciplinarum generi necessaria, Bredae, 1815. 8o.
Lierzang den vorst en het vaderland toegewijd, Breda, 1814. 8o.
Ook in de kleine dichterlijke Handschriften van P.J. Uylenbroek (D. III. bl. 246-281) en in diens Dichtvruchten van kunst door vriendschap volmaakter vindt men eenige stukken van hem.
Zie Algem. Konst- en Letterb. 1830. D. II. bl. 353; de Jong, Naaml. van Boek.; Hermans, Bijdrag. over Noord-Brab. D. I. bl. 238, 330, 331; van der Aa, Nieuw Woordenb. van Ned. Dicht.; Cat. van Voorst (1860) T. III. p. 156.