Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 9
(1860)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 228]
| |
ook van Worp Juckema. Hij nam een belangrijk deel aan de strooptogten van Jarichs, en het was met hem dat hij in 1481 een aanslag op Leeuwarden ondernam, die, zoo als wij zagen, mislukte. Niet ontmoedigd door hunne geledene nederlaag, maakten zij zich gereed om haar bloedig te wreken, en wilde Worp ook niet begrepen zijn in den door den abt van Foswerd getroffen zoen. Worp Juckema had de stoutheid om, met eenige ruiters, in vijf huizen te Leeuwarden in te breken, te plunderen en alles te vernielen, terwijl hij met handbussen zoodanig uit deuren en vensters schoot, dat niemand tot ontzet der huizen en der jammerlijk bedreigden durfde naderen. De regering der stad eischte hierop van Worp, dat hij de veroorzaakte schade zou herstellen of het ergste moest vreezen, maar hij gaf om die bedreiging niet. Hierop namen de Leeuwarders zijn sterk huis Boxum stormenderhand in en vernielden het. Duur kwam dit de stad te staan. Juckema vestigde zich met der woon te Woudsend, op de stins van Harinxma, nam eene bende soldaten in dienst en beroofde van daar, op het Slootermeer, de Leeuwarder schepen, waardoor de handel van Leeuwarden geheel gestremd werd en de stad eindelijk genoodzaakt was aan Worp, voor de schade aan zijn huis te Boxum geleden, eene aanzienlijke som uit te betalen, waarna de vrede gesloten werd. Nieuwe onlusten ontstonden er echter. De immer voortdurende haat tusschen de Schieringers van Oostergoo en Westergoo en de Vetkoopersgezinde Leeuwardenaars barstte bij elke gelegenheid uit. Aan het hoofd van ruim acht duizend man trok Worp Juckema op den 25sten Julij 1487 tegen de stad op, en nam haar bij een tweeden aanval in, waarna aan moord en plundering schier geen einde kwam. Na deze overwinning werd Juckema tot gouverneur der stad aangesteld, en is ons zijn verder bedrijf onbekend. Hij overleed in 1510 en werd in de kerk te Hallum begraven, waar zijn uit geel grijzen of Bentheimer steen vervaardigde grafzerk nog voorhanden is en in lompe gothische er in uitgehouwen letters het volgende te lezen geeft: In 't jaer ons Heeren 15 en tien op sinte Eufemie daech staerf selijghe Woerp Juckama de Got ghenadich sie biddet voor de sile ein pater.
Zie Schotanus, Friesche Hist. bl. 373; Gabbema, Verhaal van Leeuwarden, bl. 101; Friesche Volks-Alman. 1852. bl. 5-9, door ons voornamelijk gevolgd. |
|