men, in welke hij namens Overijssel zitting had. Voorts was hij herhaalde malen afgevaardigde ter Staten-Generaal, onderscheidde zich vooral ook door zijne ijverige pogingen tot herstel van Jr. Johan Derk van der Capellen tot den Pol, wiens gemeenzame vriend hij was, terwijl hij zich eindelijk kennen deed als een gematigd en standvastig medewerker dergenen, die de gebreken, destijds in onze regering ingeslopen, op eene wettige wijze zochten hersteld te zien.
De staatsgebeurtenissen van 1787 bragten in de bedrijven van Jordens eene groote verandering. Met vele andere regenten van Deventer werd hij van zijne posten ontzet en hij bleef ambteloos tot de omwenteling van 1795, toen hij op nieuw vanwege Overijssel benoemd werd tot lid der hooge staatsvergadering, door welke hij al spoedig aan het hoofd gesteld werd eener commissie tot de zaken van Bataafsch Brabant, welke zending hij met zijne medeambtgenooten naar genoegen volbragt. In 1795 tot voorzitter der Staten-Generaal benoemd, maakte hij in het begin van het volgende jaar het merkwaardige besluit op tot het bijeenroepen eener nationale vergadering. Tot lid van dezelve verkozen, was hij voorzitter bij het overgeven van het ontwerp der staatsregeling en beantwoordde toen de redevoeringen van Stijl en Lublink. Bij de tweede vergadering werd hij lid van de commissie tot de buitenlandsche zaken, en deelde in den haat, dien men deszelfs leden toedroeg. In den nacht, die den 22sten Januarij 1798 voorafging, werd zijne woning in den Haag door soldaten bezet, en hij, te gelijk met zijne vijf ambtgenooten, in verzekerde bewaring genomen en weinige dagen daarna naar het huis te Hondsholredijk gevoerd, waar hij in hechtenis bleef tot den 14den Julij van hetzelfde jaar, toen hij door een ander bewind zijne vrijheid terugkreeg. Dit bewind had gaarne zijne en zijner lotgenooten onschuld naar waarde erkend, maar door toevallige omstandigheden bleef de reeds daartoe gedrukte proclamatie achter; dit merkwaardige stuk is echter voor de nakomelingschap bewaard in de Authentieke bijlagen tot de omwenteling van den 22sten Januarij 1793, No. 83, bl. 169.
Na de herkrijging zijner vrijheid werd hij spoedig benoemd tot lid der commissie tot de finantiën van Overijssel, en in 1801 tot lid van het nieuw opgerigte Nationale Geregtshof te 's Hage, welke hij bekleedde tot aan zijnen dood, die den 6den Februarij 1803 onverwacht voorviel. Hij was tweemaal gehuwd; eerst met jonkvrouw Maria Elisabeth van Hemert, daarna met Elisabeth Machteld Lonis.
Als Latijnsch dichter heeft Jordens zich niet minder naam gemaakt dan als staatsman. Groot is de lof die hem door bevoegde kunstregters als zoodanig is toegezwaaid. Te midden van lief en leed was de Latijnsche dichtkunst zijne lievelingsoefening, en de Latijnsche dichtregels door hem op den muur