[Jakob Jonk]
JONK (Jakob), geboren den 15den Julij 1766, nam dienst als soldaat bij het regiment van Plettenberg, den 11den Maart 1790, en woonde als korporaal met dat regiment den veldtogt in 1793 en 1794 in Brabant bij. Den 7den Julij 1796 tot sergeant bij het 3de bataillon 1ste halve brigade bevorderd, ging hij in denzelfden rang bij de grenadiers der garde van den raadpensionaris Schimmelpenninck, later bij die van den koning van Holland over, en verliet, den 22sten Julij 1811, dit korps met pensioen. Na de omwenteling in 1813 weder aangesteld als 2de luitenant bij het 12de bataillon landmilitie, werd hij daarvan, den 16den Februarij 1815, bij de 6de garnizoens-kompagnie overgeplaatst, hoedanig hij den 26sten Junij 1829 met pensioen ontslagen werd. De tijd van zijn overlijden is ons niet bekend.
De naam van Jonk staat om zijne stoutmoedigheid met eere in 's lands geschiedboeken vermeld. Bij de landing der Engelschen in Noord-Holland, in 1799, was ook hij onder de verdedigers van den Nederlandschen grond. Te midden van het moorddadig gevecht bij de Groote Keet, werd de luitenantkolonel van Til, een zeer zwaarlijvig man, door de Engelsche troepen omsingeld. Naauwelijks wordt dit door den sergeant Jonk bespeurd, of deze vliegt onverschrokken op den vijand in, en grijpt den kolonel aan, om hem aan het dreigend gevaar, van gevangen genomen te worden, te ontrukken. De Engelschen over deze stoutmoedigheid versteld, laten den sergeant eerst ongestoord met den kolonel terugtrekken, maar zenden hem later eenige geweerkogels na; desniettegenstaande had Jonk het geluk den kolonel in veiligheid te brengen. Voor deze daad werd hij door Koning Lodewijk in latere jaren beloond met een gouden medaille, en een jaargeld van driehonderd tien gulden en vijf stuivers. De medaille, die hij aan een gouden kettingje moest dragen, had de grootte van eenen daalder en had tot opschrift aan de eene zijde: Lodewijk Napoleon, Koning van Holland, aan Jakob Jonk