[Juw Jongema]
JONGEMA (Juw) of Juwinga, van Bolsward, had als krijgsman op buitenlandsche togten vele proeven van dapperheid gegeven en rijke ervaring verworven, en werd in 1396, bij den grooten zeetogt van Albrecht van Beijeren tegen Friesland, tot der Friezen elfden potestaat en veldoverste verkozen. Hij wist door zijne regtschapenheid en door andere deugden de Schieringers en Vetkoopers te bevredigen, die zich, benevens de Stellingwervers en Schoterlanders, bij den algemeenen nood des lands, onder zijne bevelen geschaard hadden. Hoewel de Friezen, in vergelijking van 's hertogs benden, gering in getal, slecht gewapend en weinig geoefend waren, wenschten zij echter den vijand moedig te keer te gaan en sloegen den raad van Jongema, om zich liever in de steden en dorpen te verschansen, ten einde het leger af te matten en door gebrek aan leeftogt tot terugkeer te noodzaken, in den wind. Het gevolg hiervan was, dat, in den daarop gevolgden strijd, de Friezen geslagen werden, en Jongema, die, om den schijn van lafhartigheid te ontgaan, een dapper aandeel aan den slag in de vlakte bij Schoterzijl had genomen, sneuvelde.
Zie Schotanus, Friesche Hist. bl. 216; Vossius, Jaarb. bl. 500; Bosscha, Neêrl. Held. te land, D. I. bl. 29, 30; Arend, Algem. Gesch. des Vad. D. II. St. II. bl. 307, 308; Eekhoff, Gesch. van Friesl. bl. 113, 491; van der Chijs, de Munten van Friesl., Gron. en Drenthe, bl. 612; Knoop, in den Alm. voor de Kon. Akadem. te Breda, 1857.