kinderen, schreijende, naar den Spaanschen veldheer, viel hem te voet en bad hem om het leven van haren echtgenoot. Maar te vergeefs; de wreedaard liet haar van zich stooten; en toen zij zag dat haar bidden en smeeken bij niemand hielp, riep zij in wanhopende vertwijfeling dat zij dan te gelijk met hem sterven wilde. De Jonge ter strafplaats gevoerd, was op haar gekerm zeer ontsteld, zich omkeerende zeide hij tot haar: ‘Mijne lieve huisvrouw en kinderkens, troost u in den Heere uwen God, die een vader en beschermer is van weduwen en weezen; en mag het nu anders niet met mij wezen, het is aldus des Heeren wille.’ Toen grepen de soldaten de vrouw en hare kinderen aan, en slooten haar in een huis op, totdat het vonnis buiten de stad was uitgevoerd.
Zie Bor, Nederl. Oorl. B. VII. bl. 531 (41); Soermans Kerk. Reg. der Predik. bl. 149.