[Leendert de Jong]
JONG (Leendert de) werd den 30sten December 1810 te Gouda geboren, en was de zoon van Cornelis de Jong en Petronella Wout. Eerst laat ontwaakte in hem de begeerte zich aan den geestelijken stand toe te wijden. Reeds had hij den leeftijd van ongeveer twintig jaren bereikt, toen hij nog met het leeren der oude talen moest aanvangen; maar eenmaal tot een besluit gekomen, onderscheidde hij zich door zulk eenen ijver, dat hij in anderhalf jaar in staat was zijn admissie-examen af te leggen bij het seminarium der Remonstrantsche Broederschap. Diezelfde ijver kenmerkte hem zijn geheele leven door.
In 1837 tot proponent bevorderd zijnde, werd hij nog in dat jaar te Boskoop beroepen, en aldaar den 29sten October bevestigd. Drie jaren later beriep de gemeente van Oude Wetering hem, waar hij den 14den Junij 1840 bevestigd werd.
Weinig heeft de Jong in het licht gegeven. De naauwgezetheid waarmede hij zijne beroepsbezigheden waarnam, en de bijzondere zorg die hij aan zijn gezin wijdde, lieten hem weinig tijd over voor de pers te arbeiden. Wij bezitten van hem een zestal leerredenen in 1849 te Gouda, in 8o. verschenen en aan zijnen leermeester, Abraham des Amorie van der Hoeven, opgedragen. Wat die proeven zijner kanselwelsprekendheid aan juistheid, helderheid en eenvoudigheid missen, wordt door zekere warmte vergoed. Bovendien verscheen te Amsterdam in 1855 van zijne hand eene leerrede over II Cor. VI vs. 2b, gehouden na het afsterven van den hoogleeraar A. des Amorie van der Hoeven.
Verschillende oorzaken werkten zamen tot de Jong's vroegtijdigen dood. Na lang aan eene zekere melancholie geleden te hebben, ontsliep hij den 8sten Augustus 1858, zijne weduwe, Jeanne Jacqueline Grootendorst, achterlatende met drie zonen en twee dochters.