een pistool op hem loste, waarvan de kogel onder het regteroor drong, door het verhemelte ging en onder het linker oor weder uitkwam. De wond was zeker doodelijk geweest, zoo de hitte van den kogel en het vuur van het kruid de keelader, die geraakt was, niet oogenblikkelijk had toegeschroeid. Na 'sprinsen herstelling verklaarde deze meermalen dat hij bij het ontvangen van het schot door zijne bedwelming zich verbeeldde, dat een gedeelte van het gebouw ingestort en hem op het hoofd was gevallen.
Op het oogenblik van den aanslag waren eenigen van 's prinsen bedienden toegeschoten, die in onbezonnen ijver den moordenaar met verscheidene steken afmaakten. Zijn ligchaam, door graaf Maurits onderzocht, werd op een houten stellaadje op de markt ten toon gesteld en weldra herkend. Even als Antonio de Venero, die mede bij d'Anastro als boekhouder werkzaam was, en pater Anthonis Timmermans, die beiden van Jauregui's plannen afwisten, werd ook hij gevierendeeld. De hoofden en vierde deelen der drie misdadigers werden op de bolwerken des kasteels gesteld, en eerst jare 1586 door de Jezuïten als relikiën met groote eerbewijzen afgenomen. d'Anastro had zich voor het volbrengen van den moordaanslag uit de voeten gemaakt.
Zie Bor, Ned. Oorl. B, XVII. bl. 15-17; van Meteren, Ned. Hist D. IV. bl. 17-19; (de Beaufort) Lev. van Willem I, D. III bl. 515-524; Nijhoff, Bijdr. D. VI. bl. 46-50 benevens alle Nederlandsche geschiedschrrijvers.