[Wybe Jarichs]
JARICHS (Wybe), ook Jelkema genoemd, zoon van Jarich Jukkema of Jelkema en Sjouk Wiarda, woonde op het huis Metslawier te Akkrum, en bezat behalve deze nog twee stinsen, een te Hemelum en een te Woudsend. Hij leefde omstreeks 1481 en was, volgens Gabbema, een man van grooten moed, bloedgierig en snakkende naar weêrwraak, gelijk hij in verscheidene voorvallen bewees, door het bespringen van weêrloozen, ombrengen der gewonden in koelen bloede en het bestoken der in rust zittenden. Hij maakte de wegen onveilig en stroopte tot aan de poorten van Leeuwarden. Eens maakte hij zich in het gezigt der stad van veertig koebeesten meester, en dreef ze weg. Zooveel geweld kon niet ongestraft blijven. De Leeuwarders namen de wapenen op en trokken in October van genoemd jaar naar zijnen stins te Akkrum, waar zijn vrouwsbroeder, Homme Lieuwes, het bevel voerde. Na een beleg van zeven dagen gaf de bezetting zich over en de stins werd ten gronde toe geslecht.
Een aanslag op de stad, door Wybe Jarichs uit weerwraak spoedig daarop ondernomen, mislukte. Zijn aanhang, uit Schieringers bestaande, trof met de Leeuwarders een vergelijk. Wybe Jarichs, en eenige der zijnen waren in den gesloten zoen niet begrepen. Hij ging in 1482 met zijne geweldenarijen voort en overrompelde de Heslinga-stins te Poppingawier, die evenwel weldra weder heroverd werd. Geen kans ziende vooreerst eenen gunstigen aanslag op zijne vijanden te kunnen volbrengen, sloot hij in hetzelfde jaar een verbond met den uit Hoorn verdreven schout Willem Klaaszoon en andere Hoeksche bannelingen uit die stad, die zich in Friesland ophielden. Na eenig volk aangenomen te hebben, toog Wybe Jarichs met de zijnen over zee naar de stad, en veroverde dezelve na een bloedig gevecht tegen den Kabeljaauwschen bevelhebber Marten Veelaar,