Hervormde predikanten van 's Hertogenbosch, aan de Roomschgezinden in 1630, om met hen in tegenwoordigheid der regering, over de waarheid en den ouderdom der Roomsche kerkleer, te redetwisten, waarvan echter niets kwam en waarom Jansenius goed vond het eerste werk in het licht te zenden, dat hij, nadat het door Voetius beantwoord was, door zijne Spongia Notarum deed volgen.
Alexandri Patricii, Amachani, Theologi, Mars Gallicus, seu de justitia armorum et foederum Regis Galliae libri duo, Lov. 1635.
Tetrateuchus, sive commentarius in quator Evangelia, Lovan. 1639. 4o. Bruxel. 1737. 4o.
Pentateuchus sive commentarius in quinque libros Moysis, Lov. 1641. 4o.
Analecta in Proverbia, Ecclesiasten, Sapientiam, Habacuc et Sophoniam, Lov. 1644, 1685, 1705, 4o.
Behalve deze werken bestaan er van zijne hand twee verhandelingen, de eene de vi obligandi conscientias quam habent edicta regia super re monetaria (1633) en de andere de juramento, guod publica auctoritate magistratui designato imponi solet (1626), benevens eene Epistola Corn. Jansenii ad Joannem du Verger de Hauranne, Abbatem S. Sigiranni, welke in diens werken is opgenomen.
Een groot gedeelte van zijn leven besteedde Jansenius aan de zamenstelling van een werk, dat eerst na zijnen dood het licht zag. Wij bedoelen zijnen Augustinus, die in 1640, in folio, werd uitgegeven. In dit boek, hetwelk de Jezuiten zelven, tegen welke het inzonderheid gerigt was, erkenden voor het werk van een geleerd en godvruchtig man, wordt de leer van den kerkvader Augustinus, wegens 's menschelijke verdorvenheid, alsmede wegens de natuur en kracht der Goddelijke genade, welke alleen in staat is om dit gebrek te genezen, ontvouwd, en meest met de eigene woorden van Augustinus zelven voorgedragen. Ofschoon de Leuvensche hoogeschool ten tijde van Jansenius, eene aanhangster was van de innige, gemoedelijke, Augustiniaansche wijze van het Christendom op te vatten, en Jansenius zich zelf reeds een verklaard tegenstander der Jezuiten had betoond, was hij echter een te getrouw aanhanger van Rome, om zijnen arbeid zonder pausselijke toestemming het licht te doen zien. Op zijn sterfbed had hij dan ook maatregelen genomen om hiertegen te voorzien, doch de uitvoerders van zijnen uitersten wil dachten er anders over, en zoo kwam zijn boek reeds in 1640 in het licht en werd, ofschoon kerkelijk en wereldlijk goedgekeurd, in het volgende jaar door de Congregatie van het Heilig Officie veroordeeld.
Het is onze taak niet verder over deze zaak uit te wijden. Genoeg zij hier de vermelding, dat Jansenius, zonder het te willen, er een strijd mede in het leven riep, die eene groote