[Coenradus Janning]
JANNING (Coenradus), zoon van Arnold Janning en Balduina Tinga, werd te Groningen den 16den November 1650 geboren. Hij ontving het eerste onderwijs van zijnen oom van moederszijde, den pastoor J. Tinga, en werd vervolgens door zijne ouders naar een Jezuiten collegie in Westphalen en daarna naar Antwerpen gezonden. Hij aanvaardde in 1670 het novitiaat bij de Jezuiten te Mechelen, waar men hem, nadat hij zich nog te Antwerpen in de wijsbegeerte geoefend had, het grammaticaal onderwijs opdroeg. Grooten lof verwierf hij zich in 1678, toen hij zich naar Antwerpen had begeven, om de vele lijders aan eene besmettelijke ziekte ten dienste te staan.
Belangrijker werkkring wachtte hem. In 1679 begon hij deel te nemen aan den arbeid der Bollandisten, bestaande in het vervaardigen van levensbeschrijvingen der heiligen, door Herbertus Rosweidius, Johannes Bollandus en anderen voortgezet. Ten behoeve dier onderneming trok hij in 1681 naar Rome, volbragt er zijne godgeleerde studiën, ontving er de priesterwijding, en keerde in 1686 met een door hem voor de uit te gevene Acta Sanctorum verzamelden schat naar Antwerpen weder. Hij bewees vervolgens nog vele belangrijke diensten aan de Bollandisten, door voortzetting van zijn onderzoek in Duitschland, Bohemen en Spanje, door te voor komen dat de Acta Sanctorum niet op de lijst der verbodene boeken geplaatst werden, door zijne pogingen om de Bollandisten met de Carmeliten te bevredigen, tegen welke laatsten hij tevens zijne Opuscula apologetica (te vinden in het 1ste deel der Acta) in het licht gaf.