licht volgde dat de hervorming op het gebied der godgelcerde wetenschappen ontstoken had, behoorde hij echter tot hen, die geene moeite ontzagen om de H. Schrift te leeren kennen. Niet onervaren in de oude letterkunde, leerde hij het Hebreeuwsch van twee Israëliten, die het christelijk geloof hadden aangenomen. Met deze kennis toegerust, zette hij zich tot een ijverig, zelfs eenigermate critisch onderzoek des Bijbels en raadpleegde daarbij onderscheiden uitleggers, van welke hij onder anderen St. Hieronymus, Nicolaus de Lyra, Reuchlin en Faber Stapulensis noemt. Hij gaf uit:
Legenda seu vita et miracula B. Alberti Magni.
Doctrinale altum, seu liber Parabolarum Alani metrice conscriptum; cum sententiis et metrorum expositionibus, utilis valde ad bonorum morum instructionem. Dit werk en het voorgaande worden gevonden achter het leven van Albert de Groote door Radulphus de Noviomago, Col. 1490. 12o.
Passio D.N.J.C. per F. Jacobum - Gaudensem, gevoegd achter de Leerredenen van Michiel van Hongarije, Col. 1505. 8o.; meermalen herdrukt
Aerarium Poeticum, seu Elucidativum, Colon. 1506. 4o.
Correctorium Biblia; cum difficilium quarundam dictionum luculenta interpretatione; tegelijk uitgekomen met zijn:
Compendium Biblii, in quo continentur 257 versus, quibus totus fere Biblii textus comprehenditur, Colon. 1508. 4o.
Passio magistralis D.N.J.C. ex diversis S.S. ecclesiae doctorum sententiis postillata cum glossa interlineari B. Alberti Magni, Colon. 1508; gevolgd door:
Polylogus compassionis virginis Mariae.
Flavii Josephi liber de imperatrice Ratione, e Graeco Latine versus, Col. 1517. 4o.
Vita Salomes, matris S.S. Martyrum Machabaeorum, Colon. 1517.
Neumachia Ecclesiastica.
Zie Walvis, Beschrijv. van Gouda, bl. 228; Sweertius, Ath. Belg. p. 523; Paquot, Memoir., T. II. p. 162-164; Glasius, Godgel. Nederl., D. I. bl. 549, 550.