[Tiete van Hettinga]
HETTINGA (Tiete van), zoon van Epo, doch uit zijn tweede huwelijk met Wijpk van Hoitema, heeft geen minderen roem dan zijn broeder Homme. Reeds in den aanvang der beroerten koos hij de zijde van Oranje, en viel in den haat van Alva, die hem te vergeefs naar Antwerpen ontbood. Sedert dien tijd oordeelde hij het veiligst zich stil te houden tot het jaar 1572. Toen was hij onder de voornaamste hoofden der vrijbuiters, kwam der Enkhuizenaren te hulp, en wendde alle pogingen aan, om Leeuwarden en andere Friesche steden aan 's prinsen zijde te brengen. Sneek, waar hij tot bevelhebber aangesteld werd, was getuige van zijne heldhaftigheid, schoon hij genoodzaakt werd de stad te verlaten. Uit Friesland moetende wijken, begaf hij zich met zijne aangeworven knechten naar Holland en versloeg bij Wormer dertien of veertien honderd Spanjaarden en Duitschers, hoewel zijn volk niet meer dan twee honderd sterk was. Niet begrepen in de algemeene vergiffenis van 1574, had hij niet veel goeds te wachten, doch hij stierf omtrent dienzelfden tijd, nalatende eene weduwe Hijlk Galama, dochter van Tonis en Knier Jousma, en vier kinderen, over welke Rienk Doijem de voogdij aannam.
Zie Ferwerda, Wapenb., bl. 84; J. Carolus, de rebus Billaei in Frisia gestis, p. 69-71, 103, 155, 239; Winsemius, Hist., Lib. I. p. 68, Lib. II. p. 114, 139; Bor, Ned. Oorl., B. VI. bl. 279, B. VII. bl. 29; Hooft, Ned. Hist., B. VI. bl. 247; J.B. de Tassis, Comment. de Tumult. Belg. sui temporis, Lib. V. p. 396 in C.P. Hoynck van Papendrecht, Anal., T. II. p. 11., te Water, Verb. der Edelen, D. II. bl. 461; van Groningen, Watergeuzen, bl. 290, 308, 316, 319, 458.