November 1755 als predikant bij de Hervormde gemeente te Thamen aan den Uithoorn bevestigd. In 1764 vertrok hij naar Zalt-Bommel, in 1766 naar Zutphen, bedankte in 1770 voor een beroep te Groningen en vertrok in 1773 naar Amsterdam, waar hij, gelijk in zijne vorige gemeenten, grooten opgang maakte, en steeds door eene aanzienlijke schare werd gehoord. Niet alleen was hij om zijne regtschapenheid, maar ook om zijne geleerdheid, voortreffelijke predikwijze en gemoedelijkheid bijzonder hoog geacht. Hij wijdde zijne krachten vooral aan het verklaren van moeijelijke bijbelplaatsen, en maakte ze dienstbaar aan de verdediging der godsdienstige waarheid. Van Augustus 1785 tot 1788 was hij directeur en later oud directeur en corresponderend lid van het Haagsch Genootschap. In 1796 weigerde hij met andere predikanten den door het bestuur gevorderden eed, en werd dien ten gevolge van zijn ambt ontzet; later hersteld.
Hij overleed te Haarlem na een langdurig en smartelijk ligchaamslijden den 19 December 1805. Zijn portret is naar Brijer door R. Vinkeles in plaat gebragt. Bij zijne weduwe, Hendrina Geertruida de Bruin, dochter van Florentius Adrianus, predikant te Nieuwland, liet hij ééne dochter na. Hij gaf proeven zijner godgeleerde en exegetische studiën in zijne verhandelingen over 's Heilands verzoekingen in de woestijne en over de geschiedenis van den staat der regtheid en val onzer eerste ouderen, Amst. 1787, 8o., welke beide onderwerpen hij eerst in leerredenen van den predikstoel voordroeg en in een eenigzins anderen vorm voor de pers veranderde. Meer waarde bezit zijn werk Over het Evangelie van Joannes, Amst. 1799. 5 deelen in 8o., hetwelk, ofschoon het niet van te groote uitvoerigheid is vrij te pleiten, den man doet kennen, die in de exegetische studie ver boven zijn tijd stond, en een diepen blik in de Evangeliewaarheid, met name in de waardering der menschelijke verschijning van den Heer geworpen had.
Ook gaf hij in het licht:
Godtgeleerd en redenkundig vertoog over Openb. XIII en over de laatste tijden uit Zach. XIV, Dan. VII en XII. Amst. 1751, 4o.
Betoog over het verschilstuk der toekomstige tijden, tusschen de Heeren Jansen en Jungius, Amst. 4o.
Verklaring over Zach. IV, 1-6 en 11-14. Amst. 1770 4o.
Korte en hoofdzaakelijke schets der Hervormde Geloofsbelijdenis, volgens den leiddraad der 12 Artykelen. Amst. 1770, 4o.
Proefnemend onderzoek naar de plaats, waarin de vijanden der Kerke voor den aanvang van het Rijk der Heiligen