Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 673]
| |
reisde hij Frankrijk, Engeland en het Noorden van Europa en werd, na zoo de wereld te hebben gezien, in 1647 rector aan het gymnasium te Harderwijk en hield den 30 van Wintermaand eene oratie de Scholis et Literis. Kort daarna werd hij doctor der regten, in welk vak hij bijzonder ervaren schijnt geweest te zijn, wijl hij, bij ontstentenis van eenen juridischen hoogleeraar, meermaal als promotor diens plaats vervulde. Niet minder was hij ervaren in de wijsbegeerte. Zelfs benoemden hem curatoren, tijdens de verheffing hunner school, tot buitengewoon hoogleeraar der redeneerkunde en de senaat verklaarde hem eenige jaren later tot doctor in de wijsbegeerte ‘wegens de uitnemende geleerdheid, daarin door zijn openbaar en bijzonder leven aan den dag gelegd.’ Reeds vroeger, den 15 Junij 1654, was hij Corn. Tollius als gewoon hoogleeraar der historie- en staatsleer opgevolgd. Op verschillende wijze zag hij zijne verdiensten erkend. Groot was de dienst die hij aan wetenschap en letteren bewees; grooter nog, toen hij, na den intogt der Franschen in 1672, ten jare 1673-1675, het rectoraat bekleedende, het zieltogende leven der akademie hielp verlengen. Hij overleed den 29 Maart 1687, bij Basilia van Beeck drie zonen nalatende, Johannes, voornaam koopman te Rotterdam, wiens dochter, Johanna, huwde met 1. Daniel de Ram, koopman te Amsterdam en 2. met Theod. van den Houte, als predikant te Maasland in 1743 overleden. Theodorus en Rutgerus, die volgen. Hij schreef: Britannia Magna, Amst. 1661, 12o. Peninsularum regnum Sueciae, Daniae, Norwegiae, Hard. 1666, 12o. Slesonii et Holsatiae descriptio nova. Orthotonia s. doctrina de accentibus Graecis, tertium em. et aucta, Amst., 1664, 8o. De Graeciâ. Ook gaf hij uit: Sallustius, Amst., 1661, 8o. Florus, c.n. Salmasii ed. R.H., Neomag., 1662, 8o. Petronii Satyricon, Amst., 1663, 16o. Corn. Nepos, 1685, 12o.
Zie Saxe, Onom. Liter., T. V. p. 89; Jöcher, Gelehrt. Lex., i.v.; Schrassert, Beschrijv. van Harderwijk, D. I. bl. 74, Bat. J.G. de Crane, p. 122-123; Bouman, Geschied der Geld. Hoogesch, D. I. bl. 180 volgg., 322 323, 333, 338, D. II. bl. 651; Boekzaal der geleerde Wereld, D. I. bl. 569 |
|