Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 663]
| |
in staat zijne tegenpartij door gedurige invallen en strooperijen te kwellen, zoodat zij herhaaldelijk om vrede verzocht, doch Heriold wist steeds te bewerken dat men hare aanbiedingen voor geveinsd hield en voortging hem hulp te verleenen. Eindelijk werd hem (809) deel aan de regering gegeven. Welhaast ontstond er echter verdeeldheid tusschen hem en zijne mederegenten, en er verschenen gezanten van beide partijen op den rijksdag te Frankfort (822) Het verschil werd door Lodewijk bijgelegd en zij vertrokken onder vredelievende betuigingen. Doch in het volgende jaar verscheen Heriold zelf op den rijksdag te Compiegne en drong op ondersteuning tegen zijne vijanden aan. Lodewijk zond de graven Theotar en Hruodmond voor hem uit om zijne zaak en tevens den ganschen toestand der noordelijke gewesten te onderzoeken. Zij gaven bij hunne terugkomst den keizer van alles verslag, doch de zaken bleven slepende schoon men tot vrede scheen te neigen, die echter niet volgde. In 826 ging Heriold tot het christendom over en verzekerde zich alzoo van de krachtdadige ondersteuning van Lodewijk, die ten sterkste op de uitbreiding van het christendom gesteld was. Hij kwam met verscheidene schepen en talrijk gevolg door Friesland, d.i. langs den Rhijn, te Sugelenheim, en werd met zijne vrouw en kinderen, benevens ruim vier honderd zijner volgelingen van beide geslachten, plegtig gedoopt. Lodewijk stond ook als gevader over Heriold, de keizerin Judith over zijne vrouw, en 's keizers oudste zoon Lotharius over zijn zoon of zonen. Er werden bij deze gelegenheid schitterende feesten en prachtige jagtpartijen gegeven. Men spaarde moeite noch kosten om den Noorman van 's keizers magt en aanzien een hoog denkbeeld te geven. Deze werd dan ook hierdoor zoo zeer getroffen, dat hij den keizer voor zijn rijk in Denemarken op nieuw leenhulde deed, eene plegtigheid, waarvan de slimme Deen het nietsbeduidende wel zal hebben ingezien, maar waarvan Lodewijk's hovelingen breed opgaven. Hij en de zijnen werden met groote eerbewijzingen en rijke geschenken begiftigd; en de keizer, meenende dat Heriold nu nog minder in zijn vaderland zou worden opgenomen, gaf hem een vrij groot graafschap in Oost-Friesland, Rhiustri (Rustringen) geheeten, in leen, opdat hij derwaarts met de zijnen eene veilige toevlugt mogt hebben. Dit graafschap lag bij Heriold's bezittingen en dus in het oostelijke gedeelte van Friesland, zoodat hij door deze gift in ons land nog geen gezag kreeg. Doch de keizer moet hem, of toen, of kort daarop, ook met bezittingen in ons land hebben beleend. In geloof | |
[pagina 664]
| |
waardige schriften leest men, dat Rorik (Roruk) de Noorman met zijn broeder Heriold, ten tijde van keizer Lodewijk Duurstede (vicum Dorestadum) ter leen heeft gehouden. Op eene andere plaats vindt men melding van de graafschappen en leenen in Kinnin (Kennemerland) die dezelfde Rorik van de Frankische koningen ter leen heeft gehad. Eindelijk maakt men uit dezelfde jaarboeken op, dat aan Hemming eenig gebied op Walcheren is verleend. Toen Heriold langs denzelfden weg, welke hij gekomen was, terugkeerde, bleven zijn zoon en kleinzoon of neef aan het Frankische hof, waar zij, onder de hovelingen opgenomen, in de zeden en gewoonten der Franken en bovenal in de christelijke godsdienst werden onderwezen. Men gaf Heriold bij zijn vertrek ook den toestel mede tot de heilige dienst en twee monniken, Ausganin en Autbertus, om hem verder in het christendom te onderwijzen en te versterken. Later werd Heriold uit zijn rijk gedreven en zocht de bescherming des keizers. Deze trok zich zijne belangen aan en werd door hem in zijn rijk hersteld, doch op nieuw werd hij (827) van de regering ontzet en genoodzaakt het land te verlaten. De keizer beproefde nogmaals hem door onderhandelingen te helpen en een verbond met zijn mededinger te sluiten, doch te vergeefs. Sedert zal Heriold niet stil hebben gezeten, doch daar zijne ondernemingen telkens mislukten leefde hij voortaan onder de Franken, en dus wel meestal hier te lande, waar hij vele jaren in groote eere en achting stond.
Zie Einhardi Annales bij Pertz Monumenta Germani Historica, T. I p. 201 seqq.; Thegani Vita Ludovic. Pii, hij Pertz, T. II. p. 619 seqq.; Ermoldus Nigellus, de Rebus Ludov. Pii, Lib. IV. vs. 147-180 bij Pertz, T. II. p. 501 seqq.; Annales Fuldenses ad annum 812, 850, 851, 852; Annales Bertinad annum 814, 815, 817, 819, 821, 822, 823, 826 seqq.; Astronomi Vita Ludovici Pii ad annum 814; Eginhardi Annales ad annum 815, 817, 819; Acta S.S. Mens. Febr., T. I. p. 392; Siegebertus Gemblacensis bij Pistorius Rerum Germ. S.S. ed. Struvio, p. 788 seqq.; Marianus Scotus bij Pistorius, T. I. p. 658; Bolhuis, de Noormannen in Nederland, bl. 49 volgg.; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. II. bl. 42 volgg.; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl. D. I. bl. 100 verv., 162 verv., 148. |
|