zoo vaardig in 't uitvoeren als in 't beramen van hulpmiddelen, verzamelde insgelijks zooveel volks, als hij in der haast konde bijeen brengen. Spoedig raakten de beide legers aan elkander, tot merkelijk nadeel van graaf Dirk, wiens benden deels sneuvelden, deels verstrooid werden, wordende, daar en boven, zijn zwager Otto, die er het bevel over voerde, gevangen genomen en naar Utrecht gevoerd. Zoo euvel nam dit graaf Dirk, dat hij den bisschop Herbert in zijne stad Utrecht belegerde en zeer naauw opsloot. Hij ging nog verder. Stout op zijne overmagt, en aan de verdediging bespeurende, dat de stad, indien hij ernstig doortastte, de zijne zou zijn, deed hij alles tot een storm gereed maken. Nog ontzonk den bisschop de moed niet. Zoo vruchtbaar in het uitvinden van hulpmiddelen, wanneer de nood drong, als kloekmoedig en onverzaagd, werd hij nu te rade, terwijl de tijdelijke arm te kort schoot, den geestelijken te baat te nemen. Uitgedoscht in zijn kerkelijk plegtgewaad, omringd en gevolgd van een stoet van geestelijken, trok hij de poort uit, houdende in de eene hand zijnen bisschoppelijke herdersstaf, in de andere een boek, waaruit hij den graaf het banvonnis wilde voorlezen, ingeval deze het beleg niet op staande voet opbrak. In meer verlichtte tijden zou deze toestel niets anders geweest dan een schim om kinderen te vervaren. Toen dacht men geheel anders. Krijgshelden, die eene hagelbui van pijlen manmoedig durfden te gemoet streven, waren bang voor den kerkelijken banbliksem. Graaf Dirk kreeg den krijgshaftigen kerkvoogd niet in 't oog, of straks ontviel hem de moed. Met ongedekte hoofde en blootvoets nadert hij den bisschop, valt voor hem op de knieën en smeekt om vergiffenis van zijn heiligschendend ontwerp in 't bestormen der bisschoppelijke stad. Herbert, reeds bijkans overwonnen, gedraagt zich nu als overwinnaar;
hij verwaardigt den vernederden graaf met eenen kus des vredes, en sluit met hem een verbond van vriendschap, het welk niet dan met het leven eindigde. Bisschop Herbert overleed in den jare 1150.
Zie Chronicon Joh. de Beka, continens res gestas Episc. sedis, Ultraj., p. 36, seqq.; Joh a Leydis, de origine ac rebus gestis, Lib. XVII. Cap. 14; Wilhelmi Monachi et D.D. de Brederode in Matthaei Anal. vet. aevi, T. I. p. 694; Procur. Egmond. Chronic. apud Matthaeum Anal. Med Aevi, T. II. p. 453; Eggerit Beninga, Historie van Oostfrieslant bij Matthaeus Anal. Med. aevi T. IV. p. 102, 104; Joannes de Lemmege, Chronicon Groninganum apud Mattbaeum Anal. Med aevi, T. I. p. 71, 84: Heda, Hist. Ultraj., p. 121; Chronicon Anonymi, de Rebus Ultraject., ed. A. Matthaeo, Cap. 2, p. 2; Ubbo Emmius, Rer. Fris., Lib. XI. p. 270, 271; Batavia Sacra, T. I. p. 196, seqq; Hist. Ep. Ultraj., p. 14; Histoire des Révolutions de l'Eglise d'U-