te verzamelen. Na aldaar 29 maanden bezig te zijn geweest, keerde hij in 1661 naar Antwerpen terug. In 1665 verscheen het eerste deel der Acta Mensis Martii, toen Bollandus stierf. Hij koos zich Daniel Papenbroeckius, die hem naar Rome vergezeld had, tot medearbeider en bewerkte met hem de Acta Mensis Aprilis, die in 1675 verschenen. Een tweede medearbeider, Daniel Cardonius, werd door de pest, die in 1678 te Antwerpen woedde, aangetast en stierf, waarop Conrard us Janningus, onderwijzer in de Grieksche taal aan het gymnasium te Mechelen, in diens plaats gekozen werd, waarna in 1680 de drie eerste deelen van de Acta Mensis Moji verschenen. Behalve Papenbroeck en Janningus, arbeidde ook Franciscus Baertius aan de voortzetting van dat werk, toen Henschenius, den 12 September 1681, in het 81ste jaar zijns ouderdoms, overleed.
Hij schreef, behalve de bovengemelde Acta S.S.:
Exegesis Historica, seu Diatriba de Episcopatu Tungrensi & Trajectensi, cum Episcoporum Regumque Franciae iis coaevorum Chronologia & populis Dioecesi illi subjectis. Antv. 1653. 4o. Ook aan het hoofd van Tomi III Actorum S.S. Maji.
Chronographia S. Theophanis illustrata, in Tomo III. Actor. SS. Martii.
Vita R.P. Joannis Bollandi, è Societ. Jesu, primi Hagiographi in Tom. I. Actor. Martii.
De Genealogico Stemmate Regum Franciae primae stirpis, per tres Dagobertos, in Tom. III. Actor. Martii.
De tribus Dagobertis Francorum Regibus Diatriba, An'v. 1655, 4o. vóór Tom. III. Actor. Aprilis.
Diatriba in Catalogos veterum Romanorum Pontificum, vóór Tom. I. Actor. Aprilis.
Exercitatio singularis de anno & die mortis S. Ambrosii in Tom. I. Actor. April. p. XXXVIII.
Notitiae breves Italiae, Hispaniae, Galliae, Belgii, Germaniae, ex Actis SS. Januarii & Februarii, Antv. 1658. 8o.
Notitiae breves triplicis Statûs, Ecclesiastici, Monastici et Saecularis, ex Actis SS. Januarii, Februarii et Martis, Antv. 1668, 8o.
Zie zijn Leven door Daniel Papenbrochius geschreven en geplaatst voor Tom VII. Actarum SS. Monsis Maji; Foppens, Bibl. Belg., T. I. p. 372; Diogr. Univ., T. XX. p. 208.