welke zijnen naam een onuitwischbaren vlek hebben aangewreven. In het jaar 1545 heerschte hier te lande eene groote duurte van het koorn. In 't vermoeden dat de kleine voorraad hiervan de oorzaak was en met het voornemen om den uitvoer te verbieden, zond de landvoogdes iemand van harentwege naar Amsterdam, om op te nemen hoeveel er nog voorhanden was. Toen wist burgemeester Hendrik Dirksz. te bewerken dat de koornhandelaars twee lasten voor één opgaven, waardoor de uitvoer open bleef, tot voordeel van eenige kooplieden, doch tot drukkenden last voor de schamele gemeente. Eenigen tijd daarna (1533) werd hem ten laste gelegd, dat hij, bij het vorderen van den tienden penning van Holland, van de waarde der huizen en vaste goederen, van de f 13,000, welke Amsterdam daartoe moest opbrengen, meer dan f 4000 had achtergehouden. Doch 't geen zijn naam vooral een kladde heeft aangewreven, was zijn gedrag omtrent den schout Willem Dirkzoon Bardes, 't welk zich in dezer voege heeft toegedragen:
Het schoutambt der stad in 1542 opengevallen zijnde, was het, op aanbeveling van burgemeester Hendrik Dirkszoon, aan den gemelden Bardes, een man van goede zeden, doch onder verdenking van tot het Lutherdom over te hellen, opgedragen. Maar hieraan bekreunde zich de burgemeester niet, zeggende ‘dat men hem altoos kon afzetten, indien hij niet naar de hand wilde gaan,’ dat is, naar de pijpen der burgemeesters dansen.
Nogtans hadden deze, gedurende de acht eerste jaren zijner bediening geen reden tot klagen. Alleenlijk wil men, dat, hoewel hij in 't algemeen de hand hield aan de uitvoering der plakaten, nogtans, wanneer er een scherpe huiszoeking naar onroomschen op handen was, ze plagt te waarschuwen, door de volgende woorden, die hij zorg droeg van oor tot oor te doen vloeijen door de stad: ‘Jozef nam de moeder en het kind, en is daar mede in Egypte gevlugt,’ alsmede dat hij, na het overdrijven der wolk, dit tot een leuze stelde: ‘zij zijn dood, die 't kind naar 't leven stonden.’ Onder dit alles behield hij de gunst van burgemeesteren.
Evenwel de zaken namen een andere keer, sints Bardes ten hove wist te bewerken dat hij schout van 's keizers wege, en dus minder afhankelijk van de regering der stad werd. Burgemeester Hendrik Dirkszoon, die inderdaad Bardes meest bevorderd had, nam dit zeer euvel, en stelde van dien tijd af alles te werk om zijn verderf te berokkenen. Geen korter weg was er dan om hem verdacht te maken van ketterij, vooral van heimelijke