[Hendrik Albertsz.]
HENDRIK ALBERTSZ., brouwer te Nijmegen, had in 1622 zijn huis verleend tot de bijeenkomst der remonstranten. Hierom voor den magistraat ontboden, verzocht hij zijne beschuldigers te mogen weten. Men antwoordde: ‘De heeren zijn daar genoeg van verzekerd, gij hebt van hen niet anders te verwachten en schik de boeten te betalen eer u iets ergers geschiede.’ Men verwees hem in de boete van f 200. - en schorste zijne neering tot dat hij het gewijsde zou hebben voldaan, verbiedende dat op het accijshuis bieren op zijnen naam zouden worden gegeven. ‘Geen aentuiging’ schrijft Brandt ‘daertegen, noch ootmoedige verzoeken, geen beroepen op burgemeesteren, noch op den inhoud der plakaten konden hem helpen, hij moest het geld, naer een tegenstreving van vijftien daegen, ten vollen betaelen.’
Zie Brandt, Hist. der Ref., D. IV. bl. 730; Historie der Procedures tegens de Remonstr. te Nieumegen, p. 8, 9; Nulliteiten der Dortsche Synode, D. II. p. 164.