tinus waren geplaatst geworden. Hij deed zulks uit achting voor den H. Bernardus, den voornaamsten voortplanter der orde van Cistercien, die in 1147 andermaal in het bisdom van Luik was gekomen, en om de menigvuldige wonderen, die hij verrigtte, algemeenen eerbied en bewondering had verwekt. Henricus herstelde in 1162 de Norbertijner-abdij van den H. Joannes den Dooper, in 1136 in de nabijheid van Maazeik gesticht, doch vervolgens verwoest geworden. Hij bevestigde de giften van de kerk van Nispen (1157), aan de abdij van Tongerloo (1157) en Diest (1163).
Hij nam met keizer Frederik I (Rosbaard) ijverig deel in eene scheuring, die, na den dood van paus Adriaan IV, bij de verkiezing van Alexander III plaats had. Toen de ingedrongen paus, onder den naam van Victor III, in 1164 was overleden, werd Hendrik door de scheurmakende partij tot diens opvolger benoemd. Hij weigerde deze benoeming, doch wijdde met eigen handen Paschasius III, Victor's opvolger. Hij stierf hetzelfde jaar te Pavië in Italië.
Zie Miraei, Diplom., T. III. p. 707, 710, 728; Annot. in Miraei Diplom., T. II. p. 723, 824; Ernst, Hist. du Limb., T. II. p. 276-278; Chapeauville, Gesta Pontif. Tungr., T. II. p. 104; Smet, Heyl. en roemw. Pers., D. II. bl. 178, 206-209; Hugo, Annales Proem., T. II. p. 868; van Goor, Beschrijv. van Breda, bl. 516; van Gils, Katholyk Meyereysch Momorieboek, bl. 25; J.A. Coppens, Nieuwe Beschrijv. van 's Hertogenb., D. I. bl. 44.