[Hendrik IV]
HENDRIK IV, zoon van Hendrik III, was bij den dood zijns vaders naauwelijks 8 jaren, en werd door zijne moeder, keizerin Agnes, eene verstandige vrouw, opgevoed. Al vroeg kwam hij aan het bewind, ter gelegenheid dat zijne moeder, op vermoeden van eene onbetamelijke gemeenzaamheid met haren raadsman, bisschop Hendrik van Augsburg, van de voogdijschap werd. ontzet.
Op het voorbeeld zijner vaderen, vierde hij van tijd tot tijd het paaschfeest te Utrecht, daar hem, door listige en schraapzuchtige hovelingen, misbruik makende van 's keizers jeugd en onervarenheid, vele gunstbewijzen werden afgetroond. Ook wist de bisschop van Utrecht zich deze zelfde gelegenheid ten nutte te maken, om aan zijne kerk door den jongen keizer verscheidene landerijen te doen afstaan, welke, zoo als hij voorgaf, door eenige Hollandsche graven der Utrechtsche kerk onregtvaardig ontweldigd waren. Daarenboven bevestigde de keizer Baudewijn V in het regt op de Zeeuwsche eilanden, aan zijnen vader door Hendrik II opgedragen. Zijne mildheid in 't wegschenken van landerijen, deed hem eindelijk aan Hendrik den dikke, grave van Saxen, het markgraafschap van Friesland, bij wijze van leengoed afstaan. Door zijn ontaarden zoon gedwongen om de kroon neder te leggen, overleed hij den 7 Augustus 1106 te Luik van verdriet.
Zie Becker, Algemeene Geschiedenis, D. IV. bl. 227; Weber, Weltgeschichte, Th. I. S. 326; Lambert. Schafnab. ad annum 1063; Heda, Hist. Epp. Ultraj., p. 128, 129; Struv., Corp. Hist. Germ. in Henric. IV., § 49; Annal. Saxo ad annum 1082; Melis Stoke, Rijmkronyk, B. II. bl. 359, (uitg. van B. Huydecoper); J. Iperii chron. S. Bertin., Cap. XXXVII, P. II. apud Martin & Durand, Thes., T. III., C. 577; Kluit, Hist. Crit. Comit. Holl. & Zol., T. I. P. I. p. 59, 65, Batavia Sacra, T. I. p. 174-176;