Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 515]
| |
Europa. Hij had een scherpzinnig oordeel, was buitengewoon welsprekend, ongemeen ervaren in de wetten en de staatsinrigtingen van Vlaanderen, had een zekere begaafdheid voor staatkundige handgrepen, was buitengewoon matig, doch onbestendig, woelziek, wreed, lafhartig, verraderlijk, driftig en vooral heerschzuchtig. Hij meende niet beter de partij der Geuzen te kunnen ten onder brengen en zich alzoo tot de souvereiniteit over het volk te kunnen verheffen, dan door de Spanjaarden en de katholyken een onverzoenlijken haat te zweeren en tot de gereformeerde kerk over te gaan. Hij beschikte naar zijn wil over een talrijke in den krijg geharde en aan plundering en roof gewone menigte. Op zijn wenk werd hij door 30,000 gewapende mannen gehoorzaamd. Zijne broeders Frans, Antonie en Roeland en zijn neef Bussaert van Hembyze, heer van Gils, waren de blinde werktuigen zijner heerschzuchtige plannen. Zij stonden hem, wanneer de omstandigheden zulks eischten, met raad en daad bij, en waren door hem leden van den Gendschen magistraat, waartoe hij zelf behoorde, geworden. Hij erkende geen meester, dan in zoo verre hij oordeelde dat deze hem kon dienen in zijne plannen. Even groot was zijn afkeer van den prins van Oranje als van den aartshertog Matthias en hen die dezen opvolgden; maar hij haatte vooral Frankrijk, zonder twijfel omdat de tusschenkomst dezer magtige monarchie zijne republikeinsche plannen in den weg stond. Het stichten, van een republiek, waarvan hij het hoofd zou zijn, was het groote doel dat hij zich voorstelde en waarvoor hij alles veil had. Hij wilde van Gend een tweede Geneve maken. Zijne eerste poging daartoe wendde hij aan door de gevangenneming van den hertog van Aerschot en anderen. De prins zond Arend van Dorp naar Gend om de hoofden des oproers over de geweldadigheid hunner maatregelen te onderhouden en het ontslag der gevangenen te eischen; een eisch die alleen ten opzigte van Aerschot werd ingewilligd. In 1578 tot voorschepen benoemd, was hij de aanstoker van een nieuw oproer, waartoe de door Matthias en de algemeene staten afgekondigde godsdienstvrede (7 Julij 1578) aanleiding gaf. Hier tegen verzette hij zich hevig en werd door Petrus Dathenus ondersteund. Het gepeupel kwam woedend tegen de katholyken op de been, brak al hunne beelden aan stuk, vernielde al hunne altaarstukken, ontroofde hun vele goederen van waarde en wierp eindelijk de papisten zelve de stad uit. Hierop kwam Oranje te Gend, bragt de gemoederen tot rust en kreeg het zoo ver, dat de godsdienstvrede ook den | |
[pagina 516]
| |
27 Dec. 1578 te Gend afgekondigd werd, en de roomschen in het bezit hunner kerken hersteld werden. De vreedzame schikkingen van den prins hielden voor een korte poos stand; doch in het begin van Maart 1579 zette de woelzieke Hembyze het gemeen andermaal tot oproer aan. Wederom werden de bezittingen der katholyken, geestelijken en leeken, geplunderd; wederom de katholyken zelven, van alle standen, mishandeld. De raad, met Hembyze aan het hoofd, moedigde de rustverstoorders veeleer aan, dan dat hij hen bestrafte; doch naauwelijks had Oranje van het gebeurde kennis gekregen, of hij haastte zich hen ten ernstigste te waarschuwen en te vermanen. Deze vermaningen deden voor een oogenblik heilzame uitwerking; doch al spoedig ging het met de zaken van kwaad tot erger. Hembyze voor 's prinsen invloed beducht, ontzag zich niet van luidkeels op hem te schimpen. Hij legde hem heimelijke zamenspanning met Frankrijk, uit baatzuchtige bedoelingen, ten last; kreet hem uit voor een vermomden papist, die den zoogenaamden godsdienstvrede wilde invoeren, louter met oogmerk om de roomsche afgoderij weder op de been te helpen. Bij al dit dolzinnig bestaan werd de volksleider allerkrachtigst door Petrus Dathenus bijgestaan. Zijne zinnelooze maar hevige scheldtaal bragt de verbeelding van het zwakkere deel zijner hoorders op hol. Meer en meer kreeg de partij van Hembyze de overhand. Te vergeefs kantte zich Rijhoven tegen hem aan; een aanslag op zijn leven mislukte. Andermaal riep een aanzienlijk deel der Gendsche burgerij de tusschenkomst van den prins in. Deze zond (24 Julij 1579) een brief, die behoorde gelezen en herlezen te worden door allen die in het karakter van Willem van Oranje belang stellen. Den volgenden dag bragt Hembyze een coup d'état ten uitvoer. Met omtrent twee duizend soldaten, die hij tot zijne beschikking had, nam bij den raad en andere aanzienlijke ingezetenen, die van hem in denkwijze verschilden, in hechtenis, en stelde daarop eenen nieuwen raad van achttien verantwoordelijke leden in, volgens een lijst, die hij op zijn eigen gezag had ontworpen, en liet dadelijk eene bekendmaking afkondigen in veertien artikelen, waarin hij deze eigendunkelijke handelwijze poogde te regtvaardigen, terwijl een vlugschrift, dat Dathenus te dien einde reeds opzettelijk gereed had gemaakt, allerwege in omloop werd gebragt. Trots alle pogingen van Hembyze en diens aanhang om zijne komst te verhinderen, kwam de prins te Gend. Zijne tegenwoordigheid werkte als met tooverkracht. De volksleider en zijn geheele aanhang stoven uiteen. Hembyze | |
[pagina 517]
| |
waagde het niet hem onder de oogen te komen. Heimelijk sloop hij in den nacht voor 's prinsen komst weg en werd in de kajuit van een schip, waar hij half dood van vrees verscholen zat, door een kroeghouder, die tot zijn warme aanhangers behoorde, ontdekt en voor den prins gebragt. Hij ontving een ernstige bestraffing, en nam met Dathenus de wijk naar Duitschland. In 1583 werd hij, bij gelegenheid dat er te Gend eene nieuwe beroerte was ontstaan, door zijne aanhangers uit Duitschland derwaarts ontboden. Zoodra hij daar was gekomen, werd hij op nieuw tot voorschepen benoemd, en dreef door dat de Gentenaars een verbond met Parma sloten; doch terwijl hij de stad aan Parma's zijde zocht over te brengen, werd zijn toeleg verraden en hij gevat, in hechtenis gezet en na vier maanden zittens opentlijk onthalsd. Twee muntstukken, op zijn last geslagen, één in het zilver, één in het koper, zijn nog in bezit der nakomelingen van jonkhr. Jacob van Hembyze, de broeder van Jan. Zijn wapen was volgens den Boomgaert der Wapenen: ‘d'or bordé et endentelé de guelles à bande d'azur;’ zijn devies: Sobre et vigilante. Hij was gehuwd met Jeanne de Waerhem en na haar dood met de dochter van een edelman, raadsheer in den raad van Vlaanderen, wier afstammelingen nog in West-Vlaanderen leven. Op dit huwelijk en op den dood van Hembyze vervaardigde Maximiliaan de Vriendt een geestige satyre en een distichon in Latijnsche verzen.
Zie Bentivoglio, Ned. Gebeurt.; Michael ab Isselt, Sui temporis historia, op de jaren 1577, 1578, B. XII. bl. 60, B. XIII, bl. 9, 114, 126, B. XVIII. bl. 37, B. XIX. bl. 15; Bor, Nederl. Hist., B. XI. bl. 305, 308, 317; Hooft, Ned. Hist., B. XII. bl. 547, B. XX. bl. 893; Reyd, Nederl. Oorl., B. II. bl. 18; van Meteren, Nederl. Gebeurt., B. VIII. fol. 142, vers., B. IX. bl. 149, B. X. fol. 160. vers.; Te Water, Historie der Hervormde Kerk te Gend, bl. 54, 58, 65, 205; Te Water, Verbond der Edelen, D. I. bl. 267, D. III. bl. 441; Spiegel, Onuitgegeven stukken behoorende tot de Historie der Unie, D. II. bl. 3.; Arnold Raissius, in Notis ad Vigl. vit., p. 172; Ypey en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. Kerk, D. I. bl. 100, (Aant.) 242, 244; Wagenaar, Vad. Hist., D. VII. bl. 176, 177, 217, 233, 288, 289, 290, 506, 508, D. VIII. bl. 17; van der Vynckt, Noderl. beroerten, D. II. bl. 282, D. III. bl. 38, 39, 199; Gentsche Geschied., D. II. bl. 39, 167, 333; Dagregister enz., passim: Groen van Prinsterer, Archives, T. VI. p. 451, seqq., 465, 479, 481, 482, 486, T. VII. p. 31, 33, 34, 81; J.L. Motley, de Opkomst van de Nederl. Republiek, St. XI en XII. bl. 107, 183, 244; Kronyk van het Hist. Genoots., D. V. bl. 50; C.A. Vervier, Bijdrage tot de Levensgeschiedenis van jonker Jan van Hembyze, in het Belgisch Museum, 1844. 2e Aflev.; L.F. de Beaufort, Leven van Willem I, D. IX. bl. 147, B. X. bl. 235, 326; voorts Beaucourt de Noortvelde, Tableau fidéle des troubles et révolutions de Flandre et ses | |
[pagina 518]
| |
environs; J.P. van Male, Geschiedenis van Vlaandereu van het jaar 1566 tot den vrede van Munster; Alphab. beredeneerde Naamlijst der Gentenaren, die eenen onsterfelijken naem verworven hebben; achter Marcus van Vaernewyck, Historie van Belgie, Gend, 1830. 2 dln. 8o.; Messager des Sçiences et des Arts, T. VI. p. 431; A. Voisin, Jean van Hembyze, in Messager, annéc 1835. p. 41, (m. portr. en handteek.); Additions et Corrections op dit deel; van Loon, Ned. Histp. D. I. bl. 332. |
|