In 1723 werd Heinecke naar Franeker op zeer voordeelige voorwaarden beroepen, om er de regtsgeleerdheid te onderwijzen, en den 23sten Maart des volgenden jaars aanvaardde hij dien post met het houden eener oratio de jurisprudentia veterum Romanorum formularia ritibusque, quibus negotia civilia explicabant, sollemnibus.
Met uitgebreiden roem was Heinecke, die intusschen eene Europesche vermaardheid verworven had, te Franeker werkzaam. De Friesche lucht was evenwel minder gunstig voor zijne gezondheid, zoodat hem eene beroeping naar Frankfort aan den Oder in Junij 1727 hoogst welkom was, en hij dan ook in 1729 voor een aanzoek, om te Utrecht den regtsgeleerden leerstoel te beklimmen, bedankte.
In 1733 andermaal tot hoogleeraar in de wijsbegeerte en regten te Halle aangesteld, beriepen hem in 1737 de curatoren der Leidsche hoogeschool. De koning van Pruissen wilde hem echter geen ontslag verleenen. Hij bleef dus te Halle en overleed er den 31sten Julij 1741. Zijne afbeelding ziet het licht. Hij was gehuwd met Henrica Clara Johanna Heiringius en verwekte bij haar kinderen, waarvan een zoon, Johann Christiaan Gottlieb, welke zich mede als beroemd regtsgeleerde kennen deed. Ook hij was hoogleeraar te Halle toen hij in 1740 te Franeker tot hoogleeraar der regten beroepen werd, doch niet verscheen, daar hij in het volgende jaar reeds overleed.
Johann Gottlieb Heinecke, dien wij alleen om zijn kortstondig verblijf aan de Friesche hoogeschool te vermelden hadden, was een der geleerdste en vermaardste mannen van zijnen tijd en was voornamelijk als regtsgeleerde beroemd. Hij schreef een groot aantal werken, die afzonderlijk uitgegeven meermalen herdrukt zijn en die onder den titel van: Opera in VIII tomos distributa, te Genève van 1744-1749 in 4o. het licht zagen.
Een supplement deel verscheen in 1771; de pausselijke stoel plaatste deze werken op den Index.
Zie J.C.G. Heineccius, de vita, fatis et scriptis Jo. Gottl. Heineccii patris, in het eerste deel der Operu; Vriemoet, Athen. Fris., p. 799-811; Boekz. der gel. wereld, 1723, b. bl. 365, 1724. a. bl. 356, 587, 1727. a. bl. 727, 1729. b. bl. 93, 219, 1740. b. 222, 1742, a. bl. 439; Saxe, Onom. Literar T. II. p. 269-271, 685; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch. D. I. bl. 267, 268, 269; Muller, Cat. van Portrett.; van Leeuwen, Cat. van de Bibl. van Friesl., bl. 227.