Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 359]
| |
den zijne verstandelijke vermogens op het gunstigst ontwikkeld. Het eerst dat wij van hem melding gemaakt vinden is toen hij, in 1672, een bewijs gaf van zijne vaderlandsliefde en moed. Bij den algemeenen nood waarmede het land toen bedreigd werd, wilde ook hij niet achterblijven. Op eigene kosten had hij vijftig matrozen bezoldigd en gekleed, waarmede hij zich op 's lands vloot begaf, die gereed lag tegen den gemeenschappelijken vijand in zee te gaan. De opperbevelhebber derzelve, de Ruiter, plaatste hem op het schip van den admiraal van Gent, en het was daar dat hij, in den daarop gevolgden zeeslag bij Solebay, zich met dapperheid overlaadde en met roem en eere huiswaarts keerde. Waarschijnlijk tot loon van zijn gedrag werd hij nog in laatstgenoemd jaar tot secretaris en, in het begin des volgenden jaars, tot pensionaris van Amsterdam aangesteld. Sedert tot raad der stad gekozen, had hij in 1679 van wege dezelve zitting in de vergadering van gecommitteerde raden. Als zoodanig gaf hij de regering van Amsterdam kennis van den voorslag van prins Willem III om Naarden te versterken. In de onaangenaamheden hierover met de stad Amsterdam ontstaan werd Heemskerk bijzonder gewikkeld. De regering hield hem echter de hand boven het hoofd en de zaak liep zonder verdere gevolgen af. Kort bierna, in het laatst van genoemd of in het begin van het jaar 1680, werd Heemskerk als ambassadeur naar Madrid gezonden, waar hij onder anderen de geschillen tusschen dat hof en den keurvorst van Brandenburg bijlegde. In 1689 voor een tijd herwaarts gekeerd, werd hij naar Hamburg gezonden, en had daar het genoegen grootendeels den twist te dempen tusschen den koning van Denemarken en den hertog van Holstein, die het Noorden van Europa met eenen nieuwen oorlog bedreigde. Hij keerde vervolgens naar Madrid terug, bleef er tot 1691, toen hij door Arnoud van Citters als ambassadeur werd vervangen. De staten zijne bekwaamheden op hoogen prijs stellende en daarvan zoo veel mogelijk gebruik willende maken, bedienden zich van hem om den vrede tusschen den keizer van het Duitsche rijk en den sultan te bemiddelen. Daartoe bleef hij tot in September 1692 aan het Weener hof, en vertrok toen op last der staten naar Turkije. Hij handelde eerst te Belgrado, daarna te Adrianopel, doch slaagde niet. Van daar eindelijk naar Weenen teruggekeerd, handelde hij aldaar tot het sluiten eens verdrags van koophandel, hetwelk door den oorlog niet in werking kwam. | |
[pagina 360]
| |
Na het sluiten van den Rijswijkschen vrede, werd Heemskerk in 1698 als gezant naar Frankrijk gezonden. Ook daar waren zijne verrigtingen belangrijk bij de nieuw oprijzende twisten over het Spaansche successieregt. Toen de koning van Frankrijk stellig toonde, na het overlijden van Jacobus II, den prins van Wallis (den pretendent) als koning van Engeland te erkennen, kreeg Heemskerk last Parijs te verlaten. Hij nam schriftelijk afscheid van den koning. Na dien tijd schijnt hij in geene nieuwe bezendingen te zijn gebruikt. Hij overleed op den 23sten Julij 1702, een zoon en eene dochter nalatende bij Cornelia Pauw, vrouwe van Achttienhoven en Bosch. Bij keizer Leopold stond hij bijzonder in achting; deze verhief hem en zijne nakomelingen tot den rijksgravenstand en vermeerderde zijn wapen met aanzienlijke teekenen van eer, volgens diploma van 12 December 1697. Zijne nederigheid deed hem geen gebruik van dien titel maken. Zijne afbeelding ziet het licht.
Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XIV. bl. 24, D. XV. bl. 36, 52, 164, D. XVI. bl. 196, 197, D. XVII. bl. 4, 59, 65; van Wijn, Bijv. op Wagenaar, D. XV. bl. 5, D. XVI. bl. 19, 67, D. XVII. bl. 28; Kok, Vaderl. Woordenb; Scheltema, Staatk. Nederl., voornamelijk door ons gevolgd; Muller, Cat. van Portrett. |
|