[Adolf Jacob Hendrik Willem van Heeckeren]
HEECKEREN (Adolf Jacob Hendrik Willem van), heer van Batingen, geboren op den huize Nettelhorst, in de gemeente Laren, den 14den Junij 1784, was de zoon van den voorgaande; hij studeerde eerst aan het athenaeum te Deventer en vervolgens te Utrecht, waar hij den graad van meester in de regten, in 1807, ontving, na publieke verdediging eener dissertatie over den oorsprong der marken. Gedurende de jaren 1807 en 1808 was hij als advokaat te Arnhem gevestigd, en werd in 1809 tot auditeur militair te Zutphen benoemd, welke betrekking hij in 1811 verwisselde met die van substituut officier van Justitie te Arnhem en die hij tot 1818 waarnam.
Sedert dien tijd tot 1822 leefde hij ambteloos, doch werd in laatstgenoemd jaar tot regter in de arrondissements regtbank te Zutphen benoemd en daarvan in 1830 eervol ontslagen, om voor goed het ambtelijk leven vaarwel te zeggen en het overige zijner dagen buiten door te brengen.
Met den 1sten Januarij 1847 werd hij door den koning tot tweede of jongste jonkheer in de ridderlijke duitsche orde, balye van Utrecht, benoemd. Den 1sten Januarij 1849 tot jongste commandeur dier orde opgeklommen, werd hij in Mei 1857 als coadjutor der orde aan den koning voorgedragen, doch vóór zijne benoeming overleed hij op den huize Zwanenburg, bij Gendringen, den 16den Junij 1857. Hij was gehuwd met Adriana Luthera Agnes Lubbertina van Heeckeren tot Walien en verwekte bij haar twaalf kinderen.
Uit familie-berigten bijeengebragt.