[Jacob van Heeckeren]
HEECKEREN (Jacob van) of Hekeren, heer van Roderlo, Westerwolt en Dedingweerd, zoon van den voorgaande, werd omstreeks 1532 of 1533 geboren en was gehuwd met Elisabeth van Pallandt, dochter van Johan, heer van IJssem en van Elisabeth van Rechteren, vrouwe van Voerst en Keppel. Even als zijne voorouders betoonde hij zich een groot tegenstander van de vreemde, nu Spaansche, overheersching, en was hij een ijverig voorstander van de staatsgezinde partij. Hij wordt bij Slichtenhorst genoemd als een der edelen, welke met Willem, graaf van den Berg, die voor de Spanjaarden uit Gelderland was geweken, briefwisseling hielden, toen de staten besloten hadden zich van de Spaansche krijgsbenden te ontdeen, en behoorde onder diegenen, welke op den 8sten Maart 1574 door den stadhouder don Louis de Requesens van het algemeen pardon waren uitgesloten. Den 11den en 24sten Maart van dat zelfde jaar noodigde de graaf van den Berg hem uit om te Munster bij hem te komen. In 1577 werd hij, op den landdag te Nijmegen, met Joachim van Lier, tot gedeputeerde van het graafschap Zutphen benoemd, om over de zaken van het landschap, betreffende de toetreding tot de Unie, te handelen, en den 27sten Mei 1579 komt hij voor, zich mede sterk makende voor zijnen broeder Joost en meer anderen, om voor die toetreding te doen stemmen. Eene maand later, den 28sten Junij, stierf hij kinderloos. Den 26sten Februarij van dat zelfde jaar was hij raad in den hove van Gelderland geworden. Zijne weduwe hertrouwde met Johan van Weijhe, heer van Echtelt, en stierf in 1600.
Zie van Hasselt, Stukk. voor de Vaderl. histor., D. II. No. 141; Uit familie-aanteekeningen aangevuld.