Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 307]
| |
steeg hij op tot hooge kerkelijke waardigheden. Hij was kanonik te Utrecht, aartsdeken van Arnhem en geheimschrijver van koning Filips I. Als man van aanzien en bekend wegens zijne kunde en geleerdheid, werd aan hem en nog vier anderen, door de Utrechtsche kerk, opgedragen de onderscheidene charterverzamelingen en boekerijen te doorzoeken, ten einde alzoo alles op te sporen, wat voor de geschiedenis der kerk dienstig kon zijn, om later op 's lands kosten te doen uitgeven. Aldus meer dan anderen in de gelegenheid zijnde om veel belangrijks mede te deelen, zette hij zich, onaangezien de vele beslommeringen zijner betrekkingen, om eene geheel nieuwe geschiedenis der Utrechtsche bisschoppen zamen te stellen. Daaraan hebben wij dat uitmuntend werk te danken, dat het eerst uitkwam door de zorg van Bernardus Furmerius, onder den titel van: Historia veterum Episcoporum Ultrajectinae sedis et Comitum Hollandiae, explicata Chronico Joh. de Beca usque ad a. 1345. et Historia Guilh. Hedae, completa Append. usque ad a.C. 1574. auctore Suffrido Petri; B. Furmerio rec. et notis illustr. Franeq. 1612. 4o. Daar deze uitgave zeer gebrekkig was, heeft Arnoldus Buchelius eene betere gereed gemaakt, welke na zijnen dood door G. Lap van Waveren is uitgegeven onder den titel, dien wij op het artikel van Buchelius hebben opgegeven. Heda overleed te Antwerpen den 5den November 1525, en is in de Lieve Vrouwe kerk aldaar begraven. Heda liet in handschrift na: Genealogia Caroli V. imp. ex familia Habsburgica. Vitae S.S. qui ex Britannia digressi Frisiam et Bataviam ad Christi cultum converterunt.
Zie Sweertins, Ath. Belg., p. 309; Foppens, Bibl. Belg., p. 405, 406; Pars, Naamrel, bl. 41-43; Saxe, Onom. Liter., T. III. p. 28, 582; van Wijn, Huiszitt. Leven, D. I. bl. 75; de Wind, Bibl. der Ned. Geschiedschr. D. I. bl. 113-115; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. II. bl. 41; Dit Woordenb. D. II. bl. 276, 1542, D. VI. bl. 274. |
|