[Johan Coenrad Copes van Hasselt]
HASSELT (Johan Coenrad Copes van), zoon van den voorgaande, werd geboren te Zutphen den 30sten December 1709, studeerde waarschijnlijk aan de Harderwijksche hoogeschool, werd in 1729 meester in de regten op eene zeer belangrijke dissertatie, van welks tweeden druk wij den titel hieronder vermelden zullen. Als advokaat bij het Hof van Gelderland, zette hij zich te Arnhem neder en bekleedde verscheidene aanzienlijke betrekkingen. Hij was schepen van de heerlijkheid Rosendaal, stadhouder en griffier van de leenen onder de hooge en lage heerlijkheid van Rosande, en in 1773 ordinaris lid van het Hof van Gelderland. Hij overleed te Arnhem den 14den April 1780, of, volgens eene andere opgave, den 15den Maart 1781. Hij was gehuwd met Jacoba Grothe, en verwekte bij haar slechts één zoon, die mede volgt.
Van hem ziet het licht:
Dissertatio de Jurisdictione Criminali in Gelria, summo Imperanti unice propria, editio altera, Arnh. 1763. 4o. (Hier is bijgevoegd de dissertatie van zijn zoon, die straks volgt).
Intendith, waar bij bewezen word, dat die van de Joodsche Natie, in de Provintie van Gelderland, verpligt zijn zich na de Echtordening der Staten van die Provintie te gedragen, Arnh. 1769. 4o.
De Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden bezit van hem een handschrift, getiteld:
Handboek, behelsende de uitlegginge en oirspronk van verscheidene duystere en verouderde woorden, spreekwijsen, en gewoontens, in de Geldersche en enige naburige Regten voorkomende. Op eene proeve samengebragt door Mr. J.C.C.v.H. Afschrift van 235 bladen op de eene zijde beschreven, fol.
Zie Boekz. der gel. wereld, 1763. a. bl. 610; Arrenberg, Naamreg. van Ned. Boek.; Cat. van de bibliotheek der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. I. bl. 65, D. II. bl. 111; Uit familie- en andere berigten aangevuld.