[Pieter Hartsinck]
HARTSINCK (Pieter), zoon van den voorgaande, werd, even als zijn vader, voor de zeedienst opgeleid. Berigten omtrent zijne jeugd en eerste verrigtingen ontbreken ten eenemale. Alleen blijkt het, dat hij in den zeeslag bij Doggersbank tegenwoordig was en zich door zijnen moed reeds op jeugdigen leeftijd onverwelkbre laauweren verwierf.
Als kapitein, waartoe hij in 1797 bevorderd was, was Hartsinck tegenwoordig op het eskader dat onder den vice-admiraal Braak naar Suriname was gezonden, en dat sedert de eerste helft van 1796 aldaar gelegen had, zonder dat het iets tot afbreuk van den vijand had kunnen doen. Na den dood van Braak nam Hartsinck het bevel op zich, en voldeed aan den last om het eskader in een der Noorweegsche havens te doen binnenloopen, omdat men de schepen wegens de Fransche kapers niet huiswaarts durfde laten komen. Zij kwamen in Junij 1799 behouden deels te Dronthem, deels te Bergen aan, en toen men hen, wegens de onveiligheid der zee, nog niet huiswaarts kon doen terugkeeren, werden zij op last der staten verkocht.
In 1806. toen koning Lodewijk Napoleon een corps d'élite van koninklijke grenadiers der marine oprigtte, werd Hartsinck, na reeds den 19den October 1802 tot schout bij nacht benoemd te zijn, aangesteld als opperbevelhebber over dat corps, onder den titel van kolonelgeneraal. Twee jaren te voren was hem het bevel over de vloot opgedragen in Oost-Indië, met bepaalden last om voor het behoud van Java te waken, met uitdrukkelijk verbod immer de wateren van Batavia te verlaten. Hieraan gehoorzamende, weigerde hij gehoor te geven aan den voorslag van den schout bij nacht Linois, om met vereenigde magt op de van China onder weg zijnde Engelsche retourvloot te gaan kruisen, waardoor waarschijnlijk die geheele rijke retourvloot in onze handen gevallen zou zijn. Men heeft Hartsinck te groote getrouwheid aan de letter zijner instructie verweten, en keizer Napoleon I heeft verklaard, dat zoo Hartsinck met Linois had medegewerkt om de rijke China-vloot te vermeesteren, het lot van Europa in Indië had kunnen beslist worden. Hoe dit zij, met den beroemden schrijver van de Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen beslissen wij over 's mans gedrag niet, doch merken alleen op, dat hij de miskenning niet verdiende, die hem te beurt viel, toen hij, door de benoeming van den gouverneur-generaal Wiese tot opperbevelhebber der zee- en landmagt in Oost-Indië, zich van hoofd- tot tweeden bevelhebber over de vloot verlaagd zag. Daarom, en omdat zijne gezondheid veel had geleden, ver-