Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 217]
| |
tot proponent bevorderd, werd hij in 1713 predikant te Loppersum, in 1714 te Hinta, in 1721 te Hindelopen en in 1725 te Harlingen. In de beide laatste plaatsen werd hem ook den post van rector der Latijnsche school opgedragen. Hij is den 24sten Februarij 1770 overleden, en in het volgende jaar zijn zijne boeken verkocht. Als godgeleerde en wijsgeer deed hij zich kennen door de volgende verhandelingen en werken: Dissertatio epistolaris de Busto Lharledano, Traject. 1721. 8o.; herdr. achter de Oostfriesche Watersnood van zijn oom bovengenoemd, Emd. 1723. 8o. Epiphyllidum Critico-Sacrarum Fasciculus I; in Miscellaneis Observationibus, vol. X. T. I. pag. 69-84. Sicilimentorum ex Hesychii Glossis Manipulus primus; in hetzelfde werk vol. X. T. II. p. 311-316 en T. III. p. 321-335. Conjectanea de Athenodoro Sandonis F. Cananita, Pauli literario formatore, Philosopho Stoico; in Miscellaneis Observationibus criticis Novis, T. I. p. 49-62. Ook van hem komen er in de Bibl. Bremens. verhandelingen voor, en ook hij liet verscheidene werken onuitgegeven na, die reeds voor de pers gereed lagen.
Zie Boekz. der gel. wereld, 1721. b. 134, 1724. a. 357, 1725. a. 374, 493, 616, 1729. a. 240, 1732, a. 635; Saxe, Onom. liter. T. VI. p. 388; Ferwerda, Cat. Univ. D. I. St. VIII. bl. 19; Schotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 269, 270; Catal. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. D. II. bl. 365. |
|