[Haring Harinxma]
HARINXMA (Haring) thoe Heeg, zoon van Douwe Harinxma, kapitein, en Machteld van Dunnewoldt of Dunewalt, werd den 27sten Augustus 1604 te Doesburg, waar zijn vader denkelijk toenmaals in garnizoen lag, geboren, en trad den 19den Maart 1629 in dienst als vaandrig in de kompagnie van Roussel. Later tot kapitein bevorderd, werd hij tot stalmeester van graaf Willem Frederik, stadhouder van Friesland, verkozen en behoorde tot het krijgsvolk, dat ter hulp der stad Emden tegen Enno, graaf van Oost-Friesland, derwaarts gezonden werd. Een tijdlang was hij kommandant van die troepen, doch schijnt in 1651 de dienst verlaten te hebben. Hij overleed den 14den October 1669, en was eerst gehuwd met Geertruy, dochter van George van Quadt, die hem zes kinderen schonk, daarna met Sjuw of Sjouk, dochter van Saeckle van Popma. Hij schreef in het album van Hiskia Harinxma thoe Slooten twee Nederduitsche gedichten en vertaalde het volgende werkje:
Seven wonderlycke Ghesichten van Dom Francisco de Quevedo, Villegas, Ridder van S. Jaques Ordre. In welcke alle de Gebreken deser Eeuwe, onder alle Staten van Menschen, vermaecklijck en ook stichtelijck, werden bestraft; ende als in een Schilderije naecktelijck vertoont, Leeuw. 1641. 12o. Er komen ook exemplaren voor, waarvan op den titel Amsterdam als plaats van uitgave vermeld wordt.
Het werkje is opgedragen aan den schilder Wybrand de Geest, die het portret van zijn vriend Harinxma schilderde, hetwelk nog voorhanden is. In de Analecta of enige oude ongedrukte Schriften van diversen inhoud tot Friesland alleen specterende, (Leeuw. 1750. 4o.) komt bl. 113-120 van Haringh van Harinxma voor een Hollandsch gedicht op het afsterven van Hendrick, Graaf van Nassau, Stadtholder en Capitein Generael over Frieslant, Stadt Groeningen, Ommelanden ende Drenthe, enz