Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Eerste stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 206]
| |
pitein van het schip Veere, van 50 stukken, toen hij bij eene ontmoeting met twee Britsche oorlogsschepen de eer van 's lands vlag mannelijk handhaafde. Na te Genua een koopvaarder te hebben binnengebragt, had hij zich naar Marseille begeven, om aldaar eenige andere koopvaarders af te halen. Op de hoogte van Toulon gekomen, werd hij door twee Engelsche bodems aangemaand om zijn schip te laten onderzoeken, daar zij in het zekere onderrigt waren, dat in hetzelve geschut en krijgsbehoeften geborgen waren. Zonder te onderzoeken welk antwoord hierop door Haringman gegeven werd, waaromtrent verschillende berigten bestaan, zij hier de vermelding genoeg, dat hij dat onderzoek weigerde en verklaarde liever het uiterste en laatste te zullen wagen dan dat onderzoek toe te staan, ten gevolge waarvan de Britsche bevelhebbers, overtuigd van niet dan met geweld hun oogmerk te kunnen bereiken, van verdere pogingen afzagen en Haringman zijne reize ongestoord lieten voortzetten. In 1763 werd Haringman aan het hoofd der zeemagt gesteld die door de Staten naar de West-Indische volkplanting Berbice werd afgezonden, waar een hevige opstand was uitgebroken. Het gelukte hem de opstandelingen te tuchtigen, waardoor het verlies van Berbice, en, als een gevolg daarvan, van al de West-Indische volkplantingen, voorgekomen werd. Kort voor het einde der expeditie werd hij door eene landziekte aangetast, die hem noodzaakte naar zijnen bodem terug te keeren. Hersteld zijnde keerde hij in het laatst van Februarij 1764 naar het vaderland weder, waar hem slechts de goedkeuring van het collegie van de Maas, als de eenigste belooning voor het door hem verrigtte, ten deel viel. De admiraliteit van Zeeland verhief hem den 23sten Mei 1766 tot schout-bij-nacht. Meerdere bijzonderheden zijn ons omtrent hem niet bekend. Hij overleed den 23sten Januarij 1784.
Zie Onmidd. verv. op Wagenaar, D. XXII. bl. 419; Stuart, Vaderl. Hist. D. I. bl. 475, 476, D. II. bl. 187, 226; van Kampen, Geschied. der Ned. buiten Europa, D. III. St. I. bl. 271; Engelberts Gerrits, Gedeukstuk van Neêrl. held. ter zee, D. II. bl. 353; de Jonge, Geschied. van het Ned. Zeewez. D. V. bl. 337, 338, 364-371; uit medegedeelde berigten aangevuld. |
|