van derzelver allereerste opkomst tot op deze tijden; waarin de grondheginselen van derzelver Staats- en bijzonder Recht, voornaamlijk in de oudste tijden, gelijk ook van dat van 't aloud Friesland worden nagespoord en aangetoond; gevolgd door
Het aloude Ommelander Wetboek van Hunsingo, in het oorspronkelijk oud Vriesch, naar een handschrift der 13de eeuw; met een voorberigt van D.F.J. van Halsema.
Deze enkele, hoogst voortreffelijke, verhandeling, welke meer bekend moest zijn, omdat zij van diepe studie en rijke zaakkennis getuigt, is genoeg, om den schrijver eene plaats onder de beroemde taal-, geschied- en regtskundigen toe te kennen.
De Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden bezit van hem in handschrift:
Naamlijst van eenige Woorden, welke van het gewoon Nederduitsch eenigzins in spelling, als betekenis afwijken, en dagelijks in de Groninger Ommelanden gebruikt worden. 1776. 30 bladzijden in 4o.
Het gemelde Groninger Genootschap, waarvan van Halsema in 1762 lid werd, bezit van hem nog in handschrift:
Verhandeling over het elfde tot het achttiende artikel van het eerste boek van het Ommelander Landregt.
Verhandeling over de bloedwraak in de doodslagen en over de plegtigheid van over de dooden te roepen.
Over nog meerdere onderwerpen had hij te Groningen gelezen of beloofd naar Leiden opstellen te zenden, doch zijn ontijdig afsterven belette de vervulling hiervan.
Van Halsema, die den 24sten April 1784 in mannelijken leeftijd te Wirdum overleed, werd in 1768 lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, was medelid der Ommelander vergadering, hoofdling te Wirdum in de Ommelanden, en richter van Ooster-Wijtwert, Wirdum en Loppersum.
Hij ligt in de kerk te Wirdum begraven, alwaar, niet ver van een grafsteen, dien hij voor zijn eigen vader met gepast latijnsch opschrift leggen liet, zijne weduwe voor hem een grafsteen met latijnsch opschrift plaatste en waarop daarenboven het volgend latijnsch vers van den hoogleeraar Jacobus de Rhoer gebeiteld werd:
Qui veterum leges ritusque docebat avorum
Frisiadum et patriae publica jura suae,
Fama viri superest, latumque perambulat orbem,
Exiguus quamvis hic tegat ossa lapis.
Zijn wapen, aldaar ook afgebeeld, vertoont een man die een zwaard over het hoofd zwaait. Onzeker is het of dit op zijn naam doelt.