[Alewijn van Halewijn]
HALEWIJN (Alewijn van), waarschijnlijk uit hetzelfde geslacht van den voorgaande gesproten, was de zoon van François van Halewijn, schepen en raad der stad Dordrecht. Even als zijn vader bekleedde hij in zijne geboorteplaats Dordrecht verschillende eereambten. Reeds in 1634 komt hij als schepen en raad aldaar voor, bekleedde dat ambt verscheidene jaren, en werd als zoodanig in 1660, volgens de bestaande lijsten van schepenen en raden te Dordrecht, het laatst tot dat ambt verkozen. Op het laatst van dat jaar en ook in het volgende was hij burgemeester van Dordrecht, doch na dien tijd komt zijn naam op de regeringslijsten niet meer voor.
Toen in 1653 binnen de stad Enkhuizen eenige onlusten uitgebroken waren, ter gelegenheid dat een tamboer, in naam der Algemeene Staten, rond sloeg om volk te werven, doch door het graauw gedwongen werd om dit insgelijks in naam van den prins van Oranje te doen, en 's lands Staten op verzoek der regering besloten hadden eenige afgevaardigden derwaarts te zenden, bevond van Halewijn zich onder dezen. Hij kwam bij die gelegenheid in groot gevaar. Nevens Jakob van Nieuwstad, burgemeester van Alkmaar, een zijner medeafgevaardigden, op een wagen gezeten en digt bij de stad genaderd zijnde, komt er een uit het volk, met een bierkan in de hand, hun te gemoet, en met de andere den toom der paarden grijpende, vraagt hij hun, waar zij heen wilden? Op het antwoord dat hem zulks niet aanging, kwam eene andere vraag, of zij prinsen of Staten volk waren? Statenvolk, antwoordde van Halewijn: naauwelijks was dit antwoord gesproken, of de oproermaker riep uit, zoo zult gij niet levend van hier gaan. De daad bij het woord voegende, werpt hij zijnen bierkan weg, trekt zijn mes en wil de gemagtigden te lijf. Door het aanzetten der paarden ontkwam men het gevaar. Voor de stad genaderd, vond men de poorten digt, de valbrug opgehaald en een deel volk op de muren, schreeuwende, ‘gij zult er niet binnen; vertrekt, vertrekt.’ De gemagtigden verzochten met heusche woorden, dat men hen zou inlaten om met de heeren te spreken, maar het antwoord was, ‘wij zijn de heeren, wij zijn de burgemeesters; wij willen u niet in de stad hebben.’ De gemagtigden, ziende dat er niets aan te doen was, keerden naar Hoorn terug.
Wanneer van Halewijn gestorven is, weten wij niet. In 1662 leefde hij nog. Hij was, behalve in de regering van Dordrecht, bewindhebber van de West-Indische Compagnie, equipagemeester van 's lands vloot en rentmeester van de kerk- en kapittelgoederen. Hij was gehuwd met