sche inquisitie dan de Geneefsche discipline soude toelaten of sich onder eene synode te begeven.’ Zijn collega van de Wouwer, die de partij van Leicester was toegedaan, en wien zulke uitlatingen zeer hinderden, kreeg op zijne tegenspraak ten antwoord: ‘dat de heeren van Leiden sijne excellentie (den graaf van Leicester) niet vreesden; dat sij den Spanjaard en Fransoijs hadden tegengestaan, en dat sij 't ook den Engelschman souden doen, al soude de eene steen op den anderen niet blijven.’
Bij gebrek aan berigten uit dien tijd omtrent Hackius valt het moeijelijk hem juist te beoordeelen. Tegen de beschuldigingen zijner wederpartij, staat de lof, hem door Uytenbogaert en Brandt toegezwaaid, over. Beiden noemen hem ‘een vermaard predikant’ welke titel hij bij hen rijkelijk verdiend had, omdat hij, bij de andere hervormden, gehouden werd, ‘met Coolhaes, voor een onzuiveren leeraar, vijandt der christelijke discipline, ingedrongen, gehouden en gehuert om de kerk (zoo hij van zijnent wege zelf bekent hadde) in roer te stellen, met één woord, voor een voorlooper der Remonstranten.’ Het blijkt uit al het medegedeelde, dat Petrus Hackius, even als Coornhert en Coolhaes, een belangrijk persoon geweest is in de woelige dagen die hij beleefde, en te wenschen is het, dat een onzer geleerden, die daartoe welligt niet ver te zoeken zou zijn, eens in de gelegenheid ware, zijn karakter en daden, uit nog ongebruikte stukken, uit een te zetten.
Hackius maakte zich verdienstelijk door de overzetting van:
(Franc. Hotman) Brutum fulmen, dat is crachteloose Blixem, daermede wort bewesen, dat de verclaringe des bans uytgesproken van paus Sixto V tegen Henrick van Bourbon, Coningh van Navarre, is te achten voor ydel; vermeerderd door P. Hackius, Leid. 1588. 8o.
Biblia, dat is de gantsche H. Schriftuere. Met seer schoone annotatiën nae den Geneefschen exemplaer. Nu ten tweedemael oversien door P.H. (ackius); Leid. 1591. fol.
Zie Hooft, Ned. Hist. B. XXI. bl. 44-46; Uytenbogaart, Kork. Geschied. D. III. bl. 227; Brandt, Hist. der Ref. D. I. bl. 703, 704, 738, 739; Soermans, Kerk. Reg. van Zuid-Holl. bl. 49; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VIII. bl. 27, 259; Le Long, Boekz. des Bijbols, bl. 741; van Wijn, Bijv. en Aanm. D. VIII. bl. 19; W. te Water, Tweede Eeuw-getijde van de geloofs-belijdenisse, bl. 84, 85, 243-245; Naaml. der Leidsche Predik. achter de Orde der feest- en lijdensteksten, (Leid. 1857. 8o.) bl. 95; Rogge, C.J. Coolhaes, D. I. bl. 125, 222, 226, D. II. bl. 66, 159, 244; Cat. van de Nalatensch. van Jan Schouten, 2de gedeelte, bl. 51.