Hoogleeraar Joannes de Raey volgde, maar zich onder Coccejus en Heydanus op de godgeleerdheid, en vooral, op het voetspoor van den eerste, op de prophetische schriften toelegde. Zoo groot was toen reeds de roem zijner geleerdheid, dat men hem aldaar het buitengewone professoraat in de godgeleerdheid aanbood, welke betrekking hij, den 17 Januarij 1667 met een Oratio de vero ac perpetuo omnis Prophetiae obiecto aanvaardde. Omstreek een jaar daarna werd hij tot gewoon hoogleeraar in de wijsbegeerte en welsprekendheid en tot buitengewoon in de theologie aan het gymnasium te Ham beroepen. Na twaalf jaren in die betrekking werkzaam te zijn geweest werd hij tot Hoogleeraar in de Cartesiaansche wijsbegeerte te Franeker benoemd, en aan vaardde, na tot Philosophiae doctor et artium liberalium magister bevorderd te zijn, die betrekking met den 6 Oct. 1679 met eene Oratio de admiranda hominis naturâ.
Doch reeds 31 Dec. van dat jaar overleed hij. Hij was een Cartesiaansch godgeleerde en een Cartesiaansch wijsgeer, die uitmuntende gaven bezat en wiens braafheid en godsvrucht hoog werden geprezen. Zijn ambtgenoot Johannes Schotanus van Sterringa hield den 12 Januarij 1680 een lijkrede op hem.
Hij schreef behalve de gemelde oratie, Disputationes Philosophicae te Ham uitgegeven, onder welke verhandelingen de notitia communi, de substantia en de accidente.
Theologia Prophetica 2 vol. 4o. Amst. 1675. Ibid. 1690 (in finitis mendis expurgata).
Oratio de via Pacis Ano 1675, Oratio de Temporibus S. Script, memorabilibus usque ad Christum, in 1677 te Ham gehouden.
Lectio valedictoria Noviomagensis Ano 1667 door Joh. Theod. Schalbruch, Rector te Amsterdam, aldaar 1694 uitgegeven.
Hij liet bij zijne vrouw Geertruid Japin twee kinderen een zoon (die volgt) en eene dochter na.
Zie J. Schotanus, Orat. funeb. in obitum A Gulichii; Vriemoet, Ath. Fris. p. 597 seqq.; Glasius, Godgel. Nederl. Afl. 4. bl. 591 Programma; Nic. Blancardi, Rhenferdius Programma funeb.; R. Andala, Apol. pro vera et saniore Philosophia p. 130; Jo. Flenderus, ad logicam contractam Claubergii, T. I. p. 13, 28; Ypey en Dermout, Gesch. d. Ned. Herv. Kerh D. II, bl. 457.