genis te hebben doorgebragt, werd hij ten eeuwigen dagen uit de stad gebannen.
Gualtherus begaf zich hierop naar Elburg. Wel liet men bij de regering dier stad en bij het hof van Gelderland niets onbeproefd, om hem ook deze stad te doen ontruimen, doch dit mogt niet gelukken. Aan den anderen kant beproefde hij en zijne vrouw te vergeefs al het mogelijke, om zijne in beslag genomene papieren terug te erlangen. De regering verspreidde inmiddels eene verklaring harer handelwijze in deze zaak, waartegen Gualtherus wel eene wederlegging schreef, die hij echter nimmer uitgaf. Daarentegen deed Daniel Eipard, predikant te Kampen, een boekje tegen hem verschijnen, onder den titel: Aanwijsing van den dwael- en lastergeest van M. Gualtherus, uit sijne eigene schriften.
Waarschijnlijk zullen de kwellingen, waarmede zijne vijanden hem onophoudelijk bleven vervolgen, Gualtherus wel bewogen hebben, om eerlang naar Sleeswijk-Holstein te reizen, waar de Remonstranten een toevlugtsoord hadden gevonden. In 1624 was hij tegen woordig bij de begrafenis van den hoogleeraar Vorstius, in de nieuwe stichting Frederikstad. Twee jaren later werd hem, als rector der stad, voor het eerst zijn jaargeld uitbetaald. In 1625 werd hij secretaris der stad; in welke betrekking hem werd opgedragen een stadsregt te ontwerpen, dat in 1633, na de goedkeuring des hertogs, door hem bekrachtigd werd. Omstreeks 1635 schijnt hij gestorven te zijn.
Van Gualtherus zijn ons slechts drie geschriften in druk bekend:
Diologi de scholia libri duo, in quorum primo dilucide asseritur scholarum dignitas, altero ostenduntur emolumenta et incimmoda corum, qui en scholasticis functionibus vacantur, Franq. 1613, 4o.
Temeritas recalcitrans sive dialogus intersanam rationem et stultam temeritatem, scriptus A.M. Gualthero contra Tapeinophrosynen J. Urbani, Goudae 1616; 4o., gerigt tegen een zeker boek van Johannes Urbanus, predikant te Hattem.
Oratio de vita et obitu C. Vorstii.
Bovendien schreef hij nog verschillende stukken, die echter nimmer in het licht gegeven schijnen te zijn. Brandt heeft schriftelijke aanteekening van Gualtherus hand gebruikt. Welligt berusten te Kampen nog vele zijner papieren.
Zie Brandt, Hist. der Refor. D. IV bl. 13-15 495-511. Epist. clar. et. erud. vir. ed. 1704. Ep. 245, 264, 267 en p. 601; Tideman, De Remonstr. Broederschap bl. 305, 313, 315; dezelfde Frederikstad a.d. Eider bl. 16-18; Bandartius, Memoryen, B. XIV bl. 14, Cat. der Bibl. v.d. Remonstr. Geref. te Amsterd. bl. 15, Navorschər D. IX. bl. 131; Valer. Andreas, Bibl. Belg. p. 397) Rogge, Bibl. van Remonstr. geschrift.